I ílir,::.:'
1 2 1 0 G E E S T E L Y K E
Spreuk. X X V . vers 14.
Een man die zig zelven roemt over eene valjche gifte j h al wölken , ende wind,
äaar geen regen by en is.
Nephelat anudroi, -waterJooze wölken Judas
Brief vers 11. of nefchijimvegejchcn ajin, dampen
en gem regen, namendyk, met volgende,
zyn in eenen Nacuiirkundigen zin wölken, dewelke
by een gepakc regen, in hetkorczullende
volgen, belooven, maar wederom verdreeven
worden, voornamenrlyk daar by komende
de Noorde, of Noord-Oofte-wind: in eenen
Zedelyken zin de Huichelaars , veinzers en
geveinsden, dewelke met ccn valfch here godvruchtigen
imburft veinzen, en door een grooc
mond opfperren vele zaken beloven , eer dat
z y deze of gene waardigheden hebben verkreegen,
maar daarna dulden dat zy op de lyftder
zwygers worden aangefchreeven, dikwyls handhavers
der verdorvendheit wordende. Dewelke
groote hoof gevende , dat zy de Kerk (of het
GemeeneBeft) zuUenvoordeeltoebrengen, nogtans
niet alleen door eene geveinsde vertoomn?
••van godsvrucht geen voordeel doen, maar zelfs
door ontveimde gebreeken zeer veel nadeel toebrengen.
Cartwrigt over de Spreuken, bl. 1243
Spreuk. X X V . vers. 16.
Hek gy honig gevonden, eet dat u genoeg is: op dat gy miffchien daar van niet
zat en wordet y ende dien uitjpouwet.
Alte veel is kwaad. Onze gezondheit namentlyk
bcftaat in eene zekere middelmatigheit
en evenredigheit, beneden en bovendewelke
zy niet beftaan kan. Niet al te veel, want
hec midden gevat te hebben brengtvermaakaan.
Alhier gelt de algemeene regel van Epictetusoi
Demonitus : eitis huperbalioi to metrton, ta
epiterpeflata aterpeßata an gignoinîo. al wie de
maat overtreed, zullen de aUervermakelykfie
zaken worden onvermakelyk. Ten voorbeelde
is hier de homg , het alclervoortrefFelykft Geneesmiddel
in fpyze en drank: in hare zoetigheit
heeft dezelve fcherpe, zuure deelrjes, dewelke
in de mage ontbonden, en met de galachcige
zamengcvoegt dezer aard aanneemen,
de vezekjes van de mage afknagen, knypen,
tot zamentrekking prikkelen , waar van daan
brakingen. Daar is een oud Puntdicht van den
Grieken.
Kai melitos to pleon eßi choley.
dat 00k van Homg overvloeai£ is, •ww,o rd,
Uic de woorden van den T e x t , als gy honig
zult gevonden hebben, is het geoorlofd ce befluicen
, dat Salomon niet fpreekt van tamme
homg , maar veel eer wilde of bofch-honig,
doorgaans voorkomende in de boflchen van
Scythie, Rußand, Poolen, en Paleßyne zdve.
I. Saoi X IV. 25. Ende het gantfche Und kwam
tn een woud: ende daar was honig op 't velt.
vers 26. Voe het volk in 't woud kwam , ziet,
ZOO was 'er een honig-vloet: Jonathan riebe
het einde des fiafs nit, die in zyne hand was,
ende hy dopte den zelven in eene honigrate. Die
is die zelve wilde honig, dewelke Joannes at
in de woeftyne Match. III.
Spreuk. X X V . vers 10
Die Redekem zingt by een treurig berte y is gelyh by, die een kleed afleit tendale
der koude, ende als edik op falpeter.
Meer dan eene uitlegging ondergaan deze
woorden. Leb ra betekend in eenen eigentlyken
zin een kwaad ha'te, zommigen kwaadaardig,
oploopend, eenen mcnfch, zclfs om de aldergeringfteoorzaakj
vaardigtottoorn, vanwreede
galle opzwellcnde, anderen, gelyk wy in
de beide Overzettfngen cor mceßnm, ein bekümmertes
Hertz, eenen menich, dewelke in
eene roegcfloote boczem gewond is. De LXX.
hebben kardian lupei. In gene mindere, maar
grootere zwarigheden word omzwachrelt het
woord nather : Wy zetcen het over
ßilpeter. Uok heeft Symmachus nitron. Daar
valt waarlyk gene twyfeling, dat nitrum afftant
van nether, en dat van Nitria eene Stad
in Egipte, JVlaar het zal dienftig zyn gczegd
te hebben, dat geheel anders he: zoiit geweeft
is der üuden nitrum, Nitrum ç^gyptiaam,
Egiptifchfalpeter, Anatron, Natron, vaiihet
hedendaags Salpeter, het welk is htt Salpêtre.
zout
N A T ü U R
zout der Steenklip. Het eerfte is veel eer geweeft
van aard als het ferpachcig zouc alkali
genaamd, dan van fcherpe geftcldheit , gclyk
de gcftrcngelde aiTchen zyn. Lees de befchryving
van bioßtondes V. ß. 150. kap. Degladde
Jalpeter word voor de befie gehonden , roosverwig,
ofwit, in de gaten ontßuitende, even
gelyk lets dat fpons-agtig is. Plmius XXXI. B.
10. kap. Pletgroeid klein by den Mediers, als
de valeyen door droogte dor worden , het welk
zy halmirhaga noemen. Ook kleinder m Thracie
naby Philippis vuil van aarde, dat zy agrium
noemen. IVant een eikenboom verbrand zynde
wterd het veel gemaakt en overlang m het geheel
nagelaten. Bog op vele piaatzen worden falpeter
acht ige wateren gevonden, dog zonder krachten
om te verdikken. De alderb^e en overvloedigfie
in de Macedomfche gaten , welke ßilpeter
zy Chalaftricum noemen, wtt en zuiver, by het
zout aldcrnaaß komende. De plaats ts fa/petcrachtig,
fpringende midden uit een zoet fenteintje.
De proefop de falpeter ts, dat dezelve
zeer dun zy, en ten hoogßen fponsachtig en vol
oogjes. Metditzout, halmirhaga, heeft L«-
cas de vcldcn tuflchen Erivan , Aßvpat en
Maranta bedekt gezien, in zyne Rei2e naar de
Levant II. D. 3. kap. en in Egipte boven op
dryvende op de manier van ys, maar hardcr,
roodachtig , voornamentlyk in de woeftyne,
dewelke eertyds Nitria , hedendaags van den
H. Makarius genaamd word. Huntington 68.
Brief. Het woord Nitriim is in het Ooften
nog overgebleeven. De Arabiercn noemen het
Nytrun, Meninzk. JVoordenb.^^io^. Van eene
andere aard , gelyk ik boven reeds hebbe te
kennen gegeven, is het Nitrum, falpeter der
hedendaagfchcn , een fcherp zout , hec welk
uit de aarde door pis van fchapen, paarden,
koeyen bevrucht, ook uic de muuren uitzweetende
gekookt word en gezoden. Met zeer
vele dingen zoude ik, zelts redengebruikende,
hec onderlcheid van beiden können aantoonen.
Het eerfte was dienftig om de kicderen tc reinigen,
hec onze bekwamer omdezelveftukken
te byten. Hier door zal ligc gegeven worden
aan die zeer beroemde plaats jerem. II. 22. AI
wiefcht ^ 11 met ßilpeter, ende naamt u veel
zepe, ZOO is dog iiwe ongerechtigheit voor myn
aangezichte geteekciit, ßpreekt de Heere HEERE.
Ja daar zyn 'er, gclyk Helwig van het
Kryt bl. 8. dewelke, van ons nather, krjt makcn.
Derhalven zal in onze verklaring op dat
falpeter der alouden meer opmerking zyn ce
gcven.
Die is buitcn verfchil, dat de alderwyfte
Koning fprccktover eenezaak, overlartigvoor
cen mcnfch door droeflieid aangctaft. Die liedekens
zingt by een treurig herte, is gelyk hy,
die een kleed afieit ten dage der koude, en ah
eäik op falpeter. De LXX. een weinig anders,
boofper oxos helkeiaßmphoron, houtoos profpefon
Pathos en foomati kardian lupei. Gelyk edik het
K U N D E . 1211
onnodige trekt, zoo bedroefd eene toevallige gemoedsdrift
inhetligchaamhethert. Symmachushoofper
oxos epi nitroo, kai hadoon en afmaßn ep]
kardian lupeyran. Even gelyk edik op falpeter,
en die liedjes zingt by een droevig herte. Hec
is het zclfde , dat eiders by Plutarchus word
geleezen: on naubla kookutoißn ou Iura philey.
De Harp en hier zyn den bedroefden onaangenaam.
Maar ook heeft door redeneering het
ttrydig gevoelen plaats. Wy weeren, dat de
Speelkundige Maatgezangen vervrolyken. Onze
Koning zelf Fred. II. 8. Ik beßelde my
Zangers en Zangereßen, ende wellvßigheden der
menjchen kinderen. Wy weecen, dat de woede
van Zaul door Davids fnarenfpel is betemt
geworden, i. Sam. XVI . 23. Ende hetgefchiede,
als de Geeß GODS over Zaul was, zoo
nam David de harpe, ende hyßpeelde met zyne
band: dat was Zauleeneverademinge, ende het
werd beter met hem , ende de booze geeß week
van hem. Beide is waar. üe Mufyk kan iemand
blygeeftig maken, maar ook droeviger,
na dat dezelve veranderende ¡s , of naar de
grooter of kleinder droefheid zelve. En het
(chynt dat, in dit ftuk, die oude boven dehedendaagfche
Zang-en-Speel-kunde devoorrang
heeft gehad , als dewelke de gemoederen door
gezang of kon gedwee maken , of in de ziel
grooter trap van droefheic invoeren, volgens
de begeerte van den Zangkundigen, deswegens
aangelegt om de gemoedsneigingen te bematigen
en in te toomen. Die gene , dewelke deze
zaak grondiger zullen verftaan, moeten noodzakelyk
kennis hebben van de krachten der
Mufyk op het mcnichelyk ligchaara , en een
klaar denkbeeld van de gemoeds-neigingen hebben.
Dit ftaat vaft, dat door de Mufyk de zenuwen
tot trillende bewegingen aangezet worden,
en, by aldien dezelve wel beftiercis, de
omloop des bloeds voortgezet word , zoo dac
deze de overheerzing verkrygc over den invloed
van het vochte zenuwzap > en door dat zelve
de blydfchap word aangebracht. Maar ftel,
dac nu, de zenuwen van de huid al te zeer gefpannen
zyn, de droefheid die vergezeliende,
de geeften de overhand hebben, zoo zultgyde
vezeladeren meer zicn gefpannen worden, een
zeker droevig gevoel het vergezeliende, de
omloop des bloeds moeyely kcr worden, de droefheid
uitgefpannen worden. Dit is het geen^
het -^dkSalomon wil, ende ondervinding zelve
leeraart. Ja zelf kan door tuflchenkomend
Speel-gezang een Droefgeeftig menfch Krankzinning
gemaakc worden. Deze Gedaanteverandcring
heldert onze Wysgeer voortreftelyk
op door het Zinnebeeld van falpeter op äzyn
gcgoten , namentlyk van hec falpeter der alouden
, het welk door opgegoote edik aan het
koken raakt. Gecuigen zyn alle vochten en
geeften van het wränge, van hec falpeterige,
azyn, by het fcrpachrig zout , alkali genaamd,
Uoedanigdatvanwynfteenis, gegooten, welke
' u i i i '
I I i i
•l'il
II
, I <If cv ,1
I i