i.l, ..„if,
LMH' i.y
r; -r
S i ' I r - ; '
iL.
if
1 1 4 2 G E E S T
r e n , onder welken de Zon is. De Hemden
zenden her licht door, gelyk de Planeten hec
zelve weder re rüg zenden, 00k zelvefchynend
e , alhoewel niet door eigen , maar geleend
l i c h t . G O D met licht kdekt als niei tinkleed
fchynd vergeleken te worden by eenen Alleenheerfcher
bekleed met fterren , als mec een gewaad
zafFraanverwig en blinkend purper, met
doorzaaide juweelen. Diegeen, dewelke den
a a r d , eigenfchappen en gebruiken van het licht
aandachcig overweegc zal geredelyk bekennen,
dac hec zelve hec alderedelfteWeezenisvanhet
G e b e e l A I , zodanig, het welk voor allen Wysgeeren
van alle tyden, zoo vele als 'er tot nog
toe zyn geweeft, duifter is gebleeven, zullend
e miflchien allen toekomenden biyven. Luft
het u imand uic te zonderen, aan wiendeze geheimen
ontdekt zyn, zoo geev de eer aan den
doorluchtigen Net:;ton. Wae, bid ik u , zoud
e de aarde zyn, ja hec gehele wereld-rond,
zdnder licht, dan eene donkere klorap, in de
a l d e r d i k f t e , en meer dan Cimmerifche duifterniflen
omwonden ? Wae onze oogen , ten zy
e e n o n n u c , overcollig werktui g ? Byaldienalle
d e heerlykheit van Salomon niets is in vergelyking
van eene lelie des velds Matth. VI. 29.
Wae zullen zyn alle der Koningen en Vorften
D i a m a n t e n , Robynen, Paarlen , alle kleinoodie
kaflen van alle juweelen , gout en zilver
vergeleken by de Zon , en brandende lampen
der VafteScerren? ja niecsvcrgelekenbydevlam
van eene larape. Dog by aldien hec Z/f^falleenl
y k maar GODSkleed is, wat oordeel, bidden
wy, zal 'er te vellen zyn over het W'eezen
van G O D , overdeoneindigmaalhcerlykeMaj
e f t e i t G ü D S ? In deze fteriFclykheit gelt dat
Exod. XXXI I I . 20. Gy zond myn aangezicht
niet können zien: want my en zal ¿een menfcbe
zien en leven. Doch des niettemin geefc G O D
zieh zelven te zien, hec eeiiwige licht, in zyn
W o o r d , in zyne werken, byzonderlyk m het
l i c h t , en lichtgevende ligchamen. Het ampt
van eene welfpreekende tonge bediend de Z o n ,
bedienen de Sterren, ja zelfs by nacht fchynend
e Wormt jes , vermolmt hout , alderhande lichtf
evende dingen Hoor den wydberoemden
)erham Theol. Phyf. I. B. 4. kap. Tegenwoordig
können wy met wr-tsjondering de werken van
GOD befchouwen, wy können zien denglantfch
der Hemelen, en aanmerken de fchoonheden van
de in bloeißaande velden. De bevallige vederen
der vogelen, het uitgelezen pronk^ewaadvaneen
Coot getal viervoetige Beeßcn, dat der bloede-
•ztdiertjes, en van andere fchepzelen, de-x'elke
zig voor onze oogen vertoonen. IVy können
verregezichten ontwerpen van onderfcheidene
Landßreeken, mtverwonderingdeze handigheit
onderzoeken, en deze verwonderlyke konfi van den
Schepper dewelke in alle de deelen der dieren, en
der planten doorßralen. In een woord, wy können
overweegen de gehele gelykluidende overeenßemming
van deze beneden-wereld, en deze hol-
E L Y K E
len , dcwelke rollen over onze hoofden, Sf
fchoitwen de wysheid GODS in elk van zynt
fchepzelen.
k y rekt den hemel mt als eene gordyne, ekti.
noontonoiiranonboofeiderrhin. David, alhoewel
door goddelyk licht bellraak, vermcl tde uitfpan,
ning van deze oneindige vloeibaarheit en dunheit
zodanig, als dezelvei s, hy brengc niettot
eene zomme de overgroote ruimtens der heme.
len mec fterren tuftchen beftrooid, hy bepaalt
niec de dunheit in betrekking o p de luchc-hc«
mel; de groote Wysgeer ichikc zig naar
b e g r i p , naar onze eenvoLidigheit, en ftelt ons
nader voor oogen dit iiitfpanfel van eene onbcgrypelyke
cn grootte en vloeibaarheit onder het
zinnebeeld van eene gordyneoftapytbehangzel,
waar mede wy de muuren onzer huizen vercie^
ren. Maar 00k heeft de alderichranderfte Wy:
geergeen ander denkbeeld dan van een uitfpanlel
gebruiken können , dog waar van ons di
declcjes ten aanzien van degedaante, grootte,
andere hoedanigheden, ten eenemaal onbekend
zyn. Een zoo dun vloeibaar ligchaam,
het welk in de tyd van 7. minoren de ftralen
van de zonne af tot op het aardryk doorzend,
en zonder ombuiging tot onze lucht. Deze
T a l e , welke hier de Zangmeef ter , gebruikcelders
de Heilige Schriftuur. De HEERE
f eekt, die den hemel uitbreidet. Zach. XII. i,
ben het, myne banden hebben de hemelen m
gebreit. Jez. XLV. 12. Dac hier de alderfcherpzinnigfte
wysgeeren leeren, dac zy niets
weecen, dac zy leeren dir weinige, datzywecten
, of ook door grooten arbeid onderzocht
hebben, aan G ü D b heerlykheit toe t e heiligei
W y zullen bekennen , zoo wy willen zegge
ZOO als de zake is, het weik Job hcefr beledcn
X X V I . 14. Dit zyn maar de. uiterfte eindis
zyner wegen, ende wat een kleinfiukskender.
ke hebben wy van Rem gehoord, wie zoudedan
de donder zyner mogenheit verßaan? Dog zoo
wy miflchien, door dodelyke hoogmoed opge
blazen, dac ons weinig weeten zouden willci
verheften hoger dan hec billyk i s , zoo heefc
G O D met ons, gelyk als mec J o b , eenfcherp
onderzock aangeftelt , om welk door te ftaan
w y niet machtig zyn. Gord nu, als een man,
iiwe lendenm , zoo zal tk u vragen , ende onderrichtmy.
JobXXXVIH. 3. Uic de woorden
van David, hy bnid den hemel nit als eer.t
gordyne, is het gcenlTms geooriofd de gedi
des hemels tc bepalen, dcwelke zoo vele mocite
den Leeraars in de Eerfte Kerkeeuwen heel:
veroorzaakc. Niet rond hebbendezelve geftclt
Ambroßm Hexaem. I. B. 6. kap.
XIS^. Leer.rede over den Brief tot den Hebreen.
Theodoretus Over Hebr. r i l l , theophyla^nsovif
het «e/wjmaiirgordynswyze, alwasiiecuitjcz.
X L . 22. Die de hemelen uitfpanc als eenen
ndze uit als eenetente. Jh)-
Hebr. VIII. 2. Ja zelfs
s tot een tweegevechc, dog
nie:
dünnen doek
neyn, Tabernakel
daagd Chryßßhom,
N A T U U R
niet bloedig. uit den zodanigen , dewelke aan
den hemel eene rondachtige gedaante toelchryven
Poll cifn hoi fphairoeidey ouranon einai
apophainomenoi: Hoor het verbeterde beflechtend
gevoelen van den H. Hieronymus III-. 13.
Uytlegg. over Galat. kap. 5. Het ts m de Kerk
eene zotte tale , by aldien imand zoiide geloven
dat de hemel op de wyze van een verwelfzel
kr om is gebogen door de rede vanjezaias, welken
hy met verßaat, zynde bedroogen. Daar in
tegendeel de Kartezianen te gelyk met andere
lacere Wysgeeren het geheel al verdeelen in rond
e draaikolken , of in eironde draaikolken, ja
zy fchryven aan elk deeltje van den hemel eene
bolronde gedaante toe. Zie daar waar toe wy
zouden verval len, by aldien w y de d ikwyl s voorkomende
leenfpreukige fpreekwyzen van de H.
Schrift naar de letcer zouden willen verklaren !
Alhier zouden wy ons waarlyk den hemel moe-
Cen verbeeiden onder het denkbeeld van een
uicgefpanne zeil of tapyt , zelfs ook van eene
kegelachcige of veelhoekige tente. De hemel
is een dun uitfpaniTel, maar in alle geweften,
z i e h fchikkende naar allerley ruimte of plaats.
naar allerley gedaante , gelykerwys alle vocht
naar het vat , waar in hec zelvewordbegreepen.
J a , by aldien wy de waarheid willen zeggen,
wy können geen zeker vonnis vellen overdeged
a a n c e v a n d e zonne-hemel, van de aarde, van
d e vafte fterren, om dac de eindpalen van deze
hemelen onsonbekend zyn. De Pfalmiftfchynt
veel eer t e zien op de dunheid van dit uitfpanf
e l , dan op de gedaante, en uic derzelver aanmerking
ons op te leiden cot de Kennifle van
G O D , tenodigencot deprysgevingaan GOD;
en hy vervalc niet van zyn doelwit, alhoewel
hy niet beftiptelyk de Wiskundige gedaantedes
hemels betoogc. ßy aldien de oogen geloof verdienen,
zoo heeft de hemel d e gedaant e van een
v e r w u l f z e l , en aan ider een is bekend, dat die
zelve verwulfzel niet is van den opperhemel,
maar van de lucht-hemel, ja dat deze zelve gedaante
een enkel bedrog is van het gezichc, de
azuur-verwe eene uitwerking van de gezichtkundige
verdikking der luchc-decltjes. By aldien
verwondering verwekt die glaaze k loot van
jirchimedes, op welke de Sterren, zoo dwaalende
als vaf te, elke ophareplaatsvaftgemaakt
zyn uitgebeeld geweeft : die kloot van Jenellus
van Cremona mec 1500. kopereverguldecirkels
verzien, welke hy Karel den V. had aangeboden
i de klootronden cn vafte der hedendaagfchen
, of andere zelfsbeweegzelen , dewelke
ten toon fteliendeplaatzing, rang, beweeging
der Vafte Sterren : hoedanige eene verwonder
i n g moec onze gemoederen niet inncemen uit het
zien van het eerfte model des fterrendrayenden
hemels, alwaar gene räderen noch bygehangen
gewichten, gene kopere kringen by zyn, maar
ligchamen van cene onmetelyke grootte in dealdervloeibaarftc
luchthemel van gene tegenftand
ter wereld , by gevolg de Dwaalftarren in ge-
K U N D E . 11 4 3
nen dele beftierende, van den beginne der wereld
aftoc o p onzetydentoe, zonderafgebrook
e n r a n g , zwemmende , en nooit, zelfs gcne
nageUbreedte , gelyk mcn zegd , buiten hare
wegftreepen omzwe rvende ? By aldien het imand
luft het licht te verklaren als een kleed , en de
hemelen als eene gordyne, denzelven zal de
W y s g e e r t e v a n Newton te ftade komen. Alhier
zullen de verfcheiden en veelverwige ftraal
e n , door dewelke alle de ruimtens der heme.
len doordrongen zyn , zeer gepaft verbeeldcn
een kleed in het Tyrifch purpergeverwt , door
Arabifche zyde glanflende, van purper engout
ftyf ftaande. Alhoewel die allerhande verwen,
zoo gelykflachtige als anderflachtige in den hei
mel zelf niet te zien zyn, zichtbaar alleenlyk
gelyk als in hare uiterfte penfeelen, in de geverwde
ligchamen zelve.
Onder het geleide van David klimmen wy
benedenwaarts uit den alderhüogften hemel van
eene onmeecbare en groote dunheit rot onze
lucht en wolkd ragende. Die zyne opperzalen
foldert in de wateren: die van de wölken zynen
wagen maakt: die op de vleugelendeswinds wandelt.
De LXX. hoßegazoon en hndazi ta huperooa
hautou , ho titheis nephey teyn epibaßn
autou , ho peripatoon epi pterugoon anemoon.
Door deze luchchevelige te gelykenoverdrachtige
fpreekwyzen word wederom verbeeld, en
a l s a f g e f c h i l d e r t , de Goddelyke Majefteicinde
l u c h t , wölken cn winden: boven was de Sterredragende
hemel G O D S veelvcrwig kleed;
hier vercierd en bezet de Almachcige zyne opperzalen
in d e lucht : de wölken zelve zyn eene
wagen, voorbyvliegendeopeenfnelrad, voortgefchooven
door de vleugelenderwinden. Dez
e Text beveftigt den zin van Gen. I. 6. Alwaar
het rakiang van Mozes, het uitfpanzel m
het midden der wateren , niet zoo zeer moec
verklaarc worden door den Scerrcn-hemel, en
d e daar rondomvloeyende wateren , maar liever
door onze rondom leggende damp , gelyk
d e bovenfte wateren door de wölken. Indcrdaad
piasregen van veertig dagen, de ßuifin
des hemels geopent zyndey op de aarde uitgeilorc
Gen. V I I II. 12.'is niet nedergevallen uitden
bterren-hemel, maar uit den wölken, den luchthemel.
Zoo moet ook vcrftaan worden de
plaacs Pf. XVI I I . 10. Ende by boog den hemel,
ende daalde neder, ende donkerheid was onder
zyne voeten. Jerem. X. 13. Als hy zyne
ßemme geeft, zoo is 'er eengedruifih van wateren
in den hemel, ende hy doed de dampen opklimmen
van het emde der aarde. JobXX VI. 8.
Hy bind de wateren in zyne wölken. Namenclyk
de door G O D S Geeft gedreeven bnaarhedfchryver
merke alhier en Pf. XVIII. de
k i c h t , wölken, andere liichrhevelingen aan als
het tuighuis , ja her heirleger van G O D , ja
van den vcrtoornden G O D , dewelke . wanneer
zig nederlaat in de wölken , de aarde naderc.
IN amentlyk als dan dryven vaudenglantfcht