ií í
i
| . f ; ¡>
^ i S f l
i i i t ó l
: li'ldl:'iVi I
: :(:. 'ti! •'•f.'f.n;
iii-fifl'i, ''íi
. :('
•
i r ; "
Wis
iiitpii.,
••lí?;- "l:
t i iife
• ' f . ;
1 1 4 8 G E E S T
dat dezelve door recht van afgeknevelc voclic
aan de aarde zouden wederom gegeven worden:
de Ryken , dewelkc hare goederen uitdeelen
aan den armen , zeer ongclyk zynde aan dien
dwaas, dewelke dusfprakLuk. XII. 17. ¡rat
zal ik doen? want ik m hehk niet, isxiar in ik
myne 'vruchteti zal verzamskn.
Een verftandig Menfch , by aldien hy eene
boom ziec vallende naa 't Zuiden ofnaa'tNoorden,
ean pefey xiihn en too notoo, kai ean en too
borrha, en in welke piaatze dezelve zal gevallen
zyn, in dezelve te blyven, zoo ziethy als
in een Zinnebecld eenen ziclcogenden , door
een zaiigmakend gelove en boecvaardigheit ziillende
aanftonds overgaan uit deze fterffelykheit,
uit dir jamraerdal, naar de gelukzalige
eeuwigheic,' maar by aldien hy in zyne zonden
ilerftj door eene alderrampzaligfte fprongzich
in de helle van boven nederftorcende. Üveraardig
Bernhardiis 49. Leerrede: „ de boom
„ Word in de dood uitgehouwen, en waar dat
„ dezelve zal zyn gevallen , daar zal dezelve
i L Y K E.
, weezen, om dat G O D u daar zal oordeelen,
, daar hy u zal vinden. Aldaar, zegge ik,
. zal dezelve zyn onveranderlyk, enonherroe-
. pelyk. Hy zie toe, waar dezelve zal val-
, len, eer dac dezelve valt, om dat na dat zy
, zal zyn gevallen niet zal toebrengen, datzy
) weder opryft, maar eck niet dat zy zigom-
, keere. Dog zoo gy wilt weecen, waar de
, boom zal vallen, zoo let op derzclver rak-
, ken. Aan welken kant de meefte overvloed
, en de zwaarfte van takken is, twyfel niet
, of die weg zal zy overvallen: zoo ncchrans
, dezelve als dan is uicgeroeit. Onze rakken
j zyn onze begeertens, door welken wy naar
, hct Zuiden worden uitgcbreid, by aldien zy
, geeftelyk zyngewceft, 200 vleefchelyk naar
, het Noorden. Dog dewelke hooger gefchat
, zouden worden, wyfthetmiddelfteligchaain
, aan: want die dingen weegen het zwaarfte ,
, dewelke het ligchaara met zig zouden getrok-
, ken hebben „ .
Prediker XI. vers 4.
Wie op den mnä acht geefi, die en zal niet zaeyen: ende wie op de Wothn ziet-^
die en zal niet maeyen.
onder den behoeftigen zaayende, als hy miíTchiea
een aanftaand oorlog , of fchaarsheid van leeftocht
zullende volgen vreeft. Een verftandig
man laat niet na goede werken te doen uit vreeze
van eene twyfelachtige uitkomft, ot op hope
van eene meer bekwaame tyd, íleiinende op
G O D S voorzienigheit, neemd altyd zyne plichten
waar. Een fchroomachtig Rechter Ichorc
op en verzuimt het nodigevonnistotdekleinigheden,
zelfs de minfte, toe, een Veldhecr de
overwinning, een Gcneesheerde wondheeling.
Die alle Fogels vreeß, zal nooitgierfi zaeyen.
Alwaarom vers 6. Zaeit uw zaat in den morgcnßond,
ende trekt uwe band des avonds tuet
af: "jjant gy en "jjeet niet wat recht -weezen
zal, of dit, of dat, of dat die beide te zamen
goed zyn zullen.
De Koninklyke Prediker had de Wetten der
Landbouw in eenen ftaatkundigen en natiiurkundigen
zin verftaan. Hy had aangemerkt ,
dat de akkerlieden niet zaeyen als eene Üerke
wind waeid, dewelke het zaad verftrooit, nog
dat zy maeyen by regenachtig weer, of byaanftaande
flagregens, op dat de graanen niet zouden
verrotten , maar dat zy in allen dezen de
"bekwaame tyd in acht nemen, dog dat men
echter niet overtollig bekomnierd nog vreesachtig
moet zyn , indien by geval of de winden
mogten waeyen, ofdat 'er regen invicl, want
aldus zig bekommerende, zoo zoude hem nooit
nog te zaayen zyn, nog te maeyen. De alderwyfte
Koning wil te kennen geven en aanpryzen
het wäre en wettig gebruik van den bekwaamen
tyd. Denzelven misbruikc eenrykaard
altyd goederen by een fchrapende , mets
Prediker XI. vers j . •
Gelyk gy niet en weet ive/k de weg des ivinis zjy, qf hoedanig de beenderen zyn in
den buik van eene gangere vrowwe : alzoo en weet gy hct werk GODS niet,
die het alles maakt.
De Prediker heeft in het oog aan te toonen,
dat de aldergoedgunftige GOD zekerlyk en
met eene milde hand weldadigheden wederom
zal vergelden aan den gcenen , dewelke aan
den evennaaften liefde-plichten hebben beweezen
, alhoewel de wegen GODS verborgen
zyn, en de wyzen van vergelding voor den menfchen
oogen niet altyd open ftaan. Deze Stelling
T
TA-D. l i^cir.
KoiiEJ.. c-ap.xu. V. 1
Scuiii iiiiu'jnitíileií
-^.J'i'í^- fc^'íij'. X U . ÍT. i . a-
Mh'^ - ' :pL'ijwifci)j}t'ii'i'n .
ü. D.iL-unuiñ txui¡'/
l í ! "
i (ll
t f t|í
I ; Í : Í