G E E S T E L Y K E
1 1 4 8
4e dalen daaUm , w piaatze die Gy voor hen
gegrondn had. Wanc lüc de grond der aarde
van alle kanten mec wateren omringt, plac en
bolrond, raoeft eencwoonfteede, in bergen en
dalen onderfcheiden, gemaakt worden: deplaveifels
nu van de aarde volgens G O D S raadsbefluit
en onmiddelyke macht opgchoogt zynd
e , ZOO vloeidde hec wacer weg in de holligheden
der aarde toen gemaakt, omdacdeluciic
om die overtollige wareren oprefluirenniergenoegzaam
was. Nergens moeft de aatde donr
de waceren overftroomt blyven , maar geheel
den mcD fchen en beeilen tot geniakkelyke woonplaats
dienen. Alwaarom by de eerite fchepping
de wateren van onder den hemel vei-gadert
mo^en worden , en het drooge gezien worden.
Gen. I. 9. in de tweede fchepping moeften de
wateren weder beeren van boven der aarde, henen
ende weder vloeyende. Gen. VIII. 3. Dog
van beide zyden heeft G O D de waceren ecne
pale gefielt, welke zy niet ovagaan en zullen:
op dat zy de aarde niet weder bedekken. vers 9.
O p dat aan de plechtige belofte de verviilling
niet zoade ontbreeken gedaan Gen: VI I I . 21.
Ik en zal voortaan den aardbodem niet meer
vervloeken om des menfchen wille, • ende
ik en zal voortaan niet meer alhet levendeßaan,
gelyk als ik gedaan hebbe. vers 22. Voortaan
alle de dagen der aarde, en zullenzaeyinge, ende
oogfit ende koude, ende bitte, ende zomer,
ende Winter, ende dag^ ende nacht ^ niet ophoiiden.
De Zee moeft volgens de woorden van
J o b XXXVI I I . 8. mtbreeken, op dat zy nitde
baarmoedcr voortkwame, maar naderhand lieeft
GOT) gezet deiircn ende grendel, engezegt:
Tot hier toe znlt gy komen, ende niet voor der,
en hier znlt gy nederleggen uwe
golven. verir, 10. 11. Over welke verandi
gen van hec grootile gewicht elders meerzaken
te zeggen. By aldiengynaarhetmiddelvraagd,
of de band, welke G u D heeft willen gebriiikeD)
om de aarde aan de wareren vaft te binden,
en deze te belecten, dat zy de fcheidpalen
niet overtreeden , gy zulc hec middelpunt de
zwaarce vinden. üeze vaftftelling der wereld
heeft 00k Cicei-o over de Natiiur der Gaden U.
B. 45. kap, volkomentlyk begreepen. N'iets is
'ergrooter, als dat de wereld zooßandvaßig is,
en ZOO zamenhangt om te voldmiren , dat 'er
wel niets gepaßer zoude können bedacht worden.
Want alle derzelver deelen van alle zyden de
middenße plaats beßaande, rußen op even dczelvegelykheit:
dog de ligchamen onderlmgzamengevoegt
blyven voldmiren, worden, alsdoorzekere
band'omringd, zamen gebonden : het welk
die natunr doed, dewelke door de gehelc wereld
alle dingen met verßand en reden uitvoerende
Word iiitgeßort, ennaar het middelpunt trekt,
en de buitenße deelen omkeert. Op dezelve
wyze is de zee , doordien dezelve boven de
aarde is , noztans de middelße plaats der aarde
aan allen kanten gelykelyk rond, en
loopt nooit over , word nooit uitgeßort.
Wy hebben gezien, Páw'í/zulksbeveftigen.
de, dat de aarde ftaac, dat zy ftaac 00k be.
woogcn, dat zy vaftftaat in haar zyn, zoodat
dezelve geen ftofken zelfs fchadehecftgeleden,
dat dezelve volduurc ftaan te blyven in deaj.'
derwelgefchikfte beweeging, inharewegftreep,
en dat dezelve d'e nooit re buicen freed, tj
cchter, alhoewel niet tegen den Pfalmzinger
houden wy ftaande dat de aarde word bewogen
verzec word, lang is verzetgeweeft, nietdont
den Vorften der aarde , dewelke een ttofkt.
der aarde in Landfchappen verdeelen, en ODder
elkanderen uitreiken, maar dooreenean'
dere zoort van menfchen, dewelke den Konin.
gen dusdiirven aanfpreeken, geevmy eeneplms
waar ik ßaan kan en ik zal de wereld ver'zttten.
Laten wy, hec welk ik als voor het na.
bankec opdiiTche, het raadzcl ontbinden. De
oudheid heefc hec aardryk in het middelpuni
van het Geheel AI en onbeweegbaar geplaatft,
ftil is het ftaan gebleeven tot aan Arißarchw
t o e , en van de leefryd van Arifìarchus af toi
op de tydcn van Kopermkns, dewelke, doct
geen min gelukkigdan Itoiic beftaan, hetaari
ryk uic haar middelpunt der wereld heeft uit.
gedreeven, enonderdenDwaalfterren, de2o,i
o p den Throon verheven zynde, geplaatft,
door eene driederhande beweeging te beweegen;
maar zodanig geplaatft, dar zy hecmiddelpani
zoude zyn van hare eige draaikolk , en alJc
maanden de lyftrawant de Maan rondom dezca
Monarch zoude gaan. In dit middelpunt vai
hare ruft en heeríchappy over de Maan is liei
zelve verbleeven tot op onze tydentoe, alledi
Starrek und igen zulks toejuicchende. Nu worí
hec aardryk wederom , miflchien ten einde gi
lopen zynde het Tydbeftek der beweeging (
r u f t e , vtTonuw^ dooT Ale.xander Sarraii, ee
Monnik van de Benediktyner Orde, dewelkc
tot zyn aldergroocfte roem in het jaar ló/J.
een Vraagftuk doDrdeHogefchoülte.fíí»rí¿M«j:
voorgeftelt aanbelangende de Ebbe en Vloedder
zee heefc opgcloft , en de prys behaait. Uit
deOelfs Traktaac over de Ebbe en Vloed àr
Zee zal ik aliecnlyk maar die zaken re voorfchyn
brengen , dewelke tot het tegenwoordig
oogmerk en Prinrbiad , hec welk ik ten toon
ftelie, dienen. In deze driederhande geftai«
niet van hec v e rworpen, maar verbecerde gevoclen
van Kopernikns Fig. I. bediend zig de aarde
van de beweeging x. rondom haar eigen Af*
pune binnen 24. uuren. 2. rondom de Maan in
den cyd van 29^. dagen, welke cydderh.ilven
maandelyks zal zyn. 3. Door eene jaarlykfclie
te gelyk mec de MaanrondonideZon -, of door
eene eenige, om dat de twee achterfte coevallige
genaamd können worden. Volgens dit
nieuw Opfte] verfchyncn de bchynicls; van de
Maan , even als in hec Kopermkaanfchei
even dezelve, hetzydeManerondomhecAardrvk,
N A T U Ü R
r y k , of dit rondom de Maan word bewoogen.
Dog voor de beweeging van hec aardryk rondom'^
de Mane ftryden deze redenen. i. De
Sterrekundige Waarnemingen, dac de Nieuwe
Mane is in de grootfte Hoogte , de Volle in
het naafte Punt Want de draaibol der Aarde
en der Mane in harejaarlykfche beweeging door
den regenftand van hec vlocibarc der opperfte
lucht geperft tufTchen C. en G. crekt eene eironde
gedaante aan. De Mane en de aarde by
aldien die zyn in eene grootere raiddelftreep
BD. namentlyk by Volle en Nieuwe Maan,
ZOO ftaan de Mane in A. de Aarde in ß. zoo
veel teverder van malkander, om dat B. van
de Zon verder af is^ en grooter van het middelpunt
afwykende kracht oeffent. Dochkleinder
atftand zal "er zyn in D. by aldien de aarde
zyn mögt tuflchen de Zon en de Maan A.
• Welke plaatzing, en gene andere, beftiptelyk
de waarnemingen beantwoord. Dewelke 2.
ons zeker maken van de fnelder beweeging der
K U N D E 11 4 9
Nieuwe dan Volle Maan , welk LuchtverfchyniTel
wederom uit de aangehaalde geftaltevertoning
klaar is, de ftippen rondom B. verder
van den anderen afftaande, dan rondom D.
3. Ten byftand komt de ongelykheit van hec
rondomloopende jaaren het vollejaar, wederom
het alderbeft uic dit Opftel te verklaren. Doch
alhier, op dac ik zelf niet buiten hec middelpunt
rake, blyve ikftil ftaan , den Leezer naat
den Schryver zelven verzendende. In de Fig.
11. word verbeeli hec twaalfde gedeelte van
dcjaarlykfche Wegftreep, welke d e Maan rondom
de Zon afloopt, van de Nieuwe Maait
A. af door Volle Maan ß. tot de Nieuwe
Maan C. en de legging van de aarde ende Maan
tot elken dag van de beweeging der aarde rondom
de Maan. In 7^. e n 22f.zyn de Vierkanten.
Uitwelk Afbeeidzel het blykt , dat de
Aarde jaarlyks rondom de Zon als eene üangswyze
getrokken ftreep afcekent.
P f a l r a C I V . veril; 10. 11. 12.
Die de fonteinen tih^nd door de dalen , datze tußcJjen de gebergten henen min-'
delen.
Zy drenken al het gedierte des velds : de ivoud-ezels hreeìtender hären dorß mede,
ßy dezelve mona het gevogelte des hemeli, eene ßemme gevende van tujjchen de
takken.
De Dichter geleid ons alhier niet naar de
groote zeen, niet tot de breede door eene lange
loop afgematte rivieren, de Euf raat ,de Nyl ,
maar naar dcfontemen en beeken, doorgaansop
de bergen, ja byna overal uitborrelcnde, het
zy uic opkomende dampenvandtnafgrond, of
u k water van den hemel nedergevallenontftaan,
dewelke door hun byeenloop längs de valeyen
groote beeken maken, Hy roemd hogelyk deze
weldaad G ü D S , van dewelke wy Zwitzers
onwraakbare getuigen zyn, op ons zelven toepaflende
de Loftpraak van Mozes wegens het
Land Kanaan. Deut. Vl l l . 7. De HEERE,
iiwe GOD brengt n in een goed land: een ¡and
van waterbeeken, fonteinen, ende diepten j die
in dalen ende in bergen mtvlieten. Gelyk elke
Plant, elk beeft en beesje, zoo ook elke fontein
, fonteinrje is eene gave van G U D. Op
eile verdieiid dit Opfchnfr gcftelt te worden:
En deze zyn Coden. Breng ecncn Egiptenaar
in het Land Kanaan , eenen Nederlander in
ons bergachtig Zwiczerland, beide zal zigvcrwonderen
ovcr deonrelbare fontcincn van het
alderzoecfte warer van eene kriftailyne klaarheid,
overal ontfpringende o p bergen en in valeyen,
beide zal met wyden monde uitbazuinen
G O D S lofpryzingen welke wy zat zynde
met in gedachten houden. Dat vry de Gri.kfche
Dichters hec zig tot roem rckenen, tcr
eere der Goden en des Vaderlands befchreev^^n
te hebben de bergen, valeyen, beeken, rivieren,
klippen ende fteencn, ik houde hec voof
gene mindere luifter, na ontelbare doorgeftane
mocitens, en groote aangewendeonkoften, onder
andere Pruefftukken van de Natuurkundige
Zwitzerfche Gefchiedenis, ten dienfte vän
hec vaderland, ter roemgeving aan G O D befchreeven
te hebben de Waterbefchryving. Hoc
hoog de weldaad van zoet water is te waardeeren,
können getuigen dieTrogloditcn, dewelke
eenige dagreizen hebben raoeten afleggen ^
om hunliedcr dorft mec water, uit de Nyl te
fcheppen, te verllajn, daar van gecuigende
Diodorus van Sicilie Iii. B. Strabo XVI. B.
Die varensgezellcn, welken de dürft middenin
de wateren van de wyde Oceaan dikwyls zodanig
kwelt, dac zy de regen op de Zeilen en
klederen gevallen mec eene greecige mond uitzuigen
: die Hagar, welker keel door dorre
dorft brandde in de woeftyne Gen. XXI . wat/t
het water is het bcße, zingt Pindarns. Zulks
zal bekennen alle die gene , dcwelke de veel
verichciden en noodzakelyke gebruikcn van hec
wart-r Ccepailelyk op de behoudcnis van onze
gezondhcid, en voeJingvan planten en dieren
aandagtiglyk opmerkr. Vele zakcn zouden
hier zyn ce zeggen nopens de verfcheiden hoedanigheden,
ligrlieid, fmaak, verwe , wärmte
, koude , vcricheiden gcbruik der fonceinbrennen.
Dog zulks is hec werk van een groot
t t t t Bo e k ,