T
H E S A U R U S.
Num. 2.
Vìpera, Cúlonka, forma pntßans.
Piilcherrimè pida hxc Viperula, fquamulas gerit minutas, e!¿ ruifi lutc-as, maculis obfciuè fiifcis, i
capite ad acuminata; usque cauda: extremum, variegatas, & quaíi undutatas. Caput, aurei coloris, Tquamis
inlignibus munitur. ' '
Num. Ramulm Arhoris, TacamahacCiE, Americans; RofaceisfolHs 1 alaU.
Folia, Rofacea, fupra k t è viridis, infri quodammodo lanuginoCa, albefccntia. Horum cauliculi,
umnque toliolis quafi cxpanfionibus alati, fuis ex axillis emittun: flores albos, racematim dispofitos, qui
dem proterunt fruftus pariter albicantes: quinqué nimirum grana feminalia, Poeonia: femini macmitudiue
a;qualia , auterius rnagis in acutum convergentia, fuis fiuguTa peculiaribus pedunculis, nodofo ?pice donatis,
inlidcntia, e quolibet Horum caule emergunt. Cortex ramuli grifeus ell. Gummi ejus per
vanos libros fatis mnotuit. Vid: Hemand: & C. Baubm. Ilia tamen Gummi hujus fpecies nondum decripta
habetur, qua: hemifphairicis capfulis {Cahajfen) mfuia, odoris eft luavifTimi, felis conlhns punt
limis ex arbore hac ftillantibus guttis, feu lacrymis, alio nullo addito corpore adulteratis.
N u m . 4. Tragacantha, frutefans, flore albo, una cum fruäu.
I n T u r c i à , aliisque regionibus, crefcens hic pianta, longiufculis fpinis, acuum ad inilir armata
folia mmuta, angufta , bina, conjugara , . cotta: adha:rentia abeunti m mucronem , risriduin acuì
r u m , gerit. Stelliformes ejus flofculi, ex caulium apicibus enati, terni plcrumque concrre-rati fuo
imguli pedunculo brevi mlttrent. Siliqua: femina recondenres, Carpo-ialfami a-muk, calice" fuccinfta:
altero fui extremo libero in acumen definunt. Gummi copiofum inde colligitur, nottramque & alias ili
regiones transmittitur. De cujus ufu nihil híc adjiciemus, quum Pharmacopolis & Seplafiariis fat innoteicat,
& a multis etiam Autoribus fit defcriptus. •
, T A B U L A CLUADRAGESIMA ET NONA.
Num. I. Serpens, e regione Medok Guineenfi, eximia.
Dimidium fere hujus corpus, albicans, ex nigro, marmoris inftar, variegatur. Qiia: rettat, altera
pars, unì cum acuminat.î cauda, obfcurè fpadiceo colore, tota fuffunditur. Vièliitat Serpentum ìio'c sienus
lacertis, aliisque, fibi .ippropriatis, inieclis. ^
N u m . 2. Lacerta, eximia, Ceilonica ; Tigridis inflar maculata.
Squamuk- ejus apprimc fubtiles, per totuin corpus fupernum, pulcherrimas maculas, albic.intes, fundo
Num. Uitmuiitend Adderßmgetje •van Ceilm. Num.
Het is uittcrmaten licrlylc geteicent, over de kleine ros-gele
fchubbetjcs met donker bruinc vlakjes van 't hoofUt, tot het iiiteindc
van den pnntigen ftaarc, als gemarmert en gewatert. Het
hoofdc is goud-geel , met grotc Ichubbecjes bedekc.
Num. Tiiye i/f» Tacamahacca-ioo;«, in
't Nederduitfch Sadelhout, groejende in
Ooß- m mß-Indie.
De bladercn zyn, gelyk die der Rozeboomties, van boven
fcHoon groen , cn van aclncren eenigzins ruigacluig wit. De
Iiladlleckjes zyn aan weérzyden met een bladaelitige uitzetcinge
als gcvlcugel t , met kleine witte bloemtjes voorzien, die zieh ti oswyze
uitbrciden, cn een witle vrucht voortbrengen, die uit hec
bere van den bladileel voortfpruicite weten eerft de bloemen,en
daar na de vruchten , zynde vyf korrekjes op eenen fteel. leder
zaadkon-el is aan een byzonder lang fteekje, die twec aan twee
nefFeiis elkander over ftaan, met een korrel, die van grootte als
Peonie-zaadt is, van voren wat puntiger coelopende, en van
achteren aan 't ileeltje met een klein knopje. De Ichors van het
takje is grys. De gom is in vele boeken genoegzaam befchreven.
Zie Hcrmìides cn Bauhinus. iMaar cene gom is 'er , die
nog nict is befehreven, tc wetcn de gom Tacamahac, die in hal-
Vfi xonàc Kabaßen gegoten woi d t , en zeer aangenaam van renk
is, zynde de zuivere liquide droppen, ofLacrymä:, dat is tränen
van den boom, zonder dat 'er iet anders is bygedaan.
Tm. 11.
4. Striiiige'wafch i-m Vragant, met nsitte
hloemen, m zyjie qjrucht. '
Het groeit in Tnrkye en andere landen, zynde zeer (lekcliomet
lange pnntigc doornen, als naaldcn, ten dele met vele kleine'
fmulle blaadcjes, twec aan twee op een pnntigen Iteci. De wit-'
te ftcrachùge bloemtjes grocjcn uic het topemde, drie naaft el-
Itandcr, icder op ccn kort Ilccltje. De viuchtjcs zyn als de Car.-
achter met cen kroontje, en van voren hcel puntfe
toelopende. De gom van dit gewafeh wordt in ovcrvloedt vergadert,
en naar Hollandt cn andere landen gevoert. Van het gebruik
zcggen \vy niets, oveimits het genoeg by alle Drogilfcn
cn Apothekers bckcnd, en van vele fchryvers befehreven is.
N E G E N EN VEERTIGSTE TAEEREEL.
Num. 1. Byzonder fraaie Slang, uit het landt
"Jan Medok, ' in Guinea.
Z y is byna half wi t , met zwart gemarmert. De andere helft,
nevens den puntigcn Haart, is hecl donker bruin. Zy aazen op
hagcdilfcn, en ander gedierte naar haar eigcnfchap.
Num. 1. Sierlyk gevlahe en getygerde Hagedis
iian Ceilon.
Hare fchubbetjcs zyn byzonder fyn,met fchonc witte plekken
ovcr'tganfche bovcnlyf,wicns grondfcirubbetjcs ros afch-vcrwig
N zy n ,
! : • t u l
íkN
h ' i ü l t I