R E R U M NATURALIUM
0
Num. f Sc 6. ThjmeUa, Ulis foliis, candentibus, mollihus, inßarfirki,
Africana; C.'S>2L\ihìm.
Folia craffa, infignibus perreptata coftis, fapri obfcurè v.ndia, fabtus älbicant.a lanugmofi, dum dilacerantur,
glatmofa quaÌ &'gummo&. Lobelias T.thymeU.m, Clufms Sanean, vocat Breyp us
veram hanc T h yme l i s alt efle ipeci.m. E femine gcrminat & mukiplicatur, flofculumque gent albeiccntem,
exiguum.
Num. 7. Irutex, Africanus, flumofus, Serf Uli foliis.
E Promontorio Bons Spei nobis transniiffa eft hxc planta, nullo addito nomine: interim floiem fert
elegantem, plumulis longiffimis, albicantibus, ornatum.
T A B U L A NONAGES IMA ET OCTAVA.
Num. I. Tamacuilla Huilla; fen Serpens, Oculea, Mexicana; famina.
A Capite ad cauds usque finem circularibus Sc angularibus annulis, tanquam oculis, ornatur; quorum
qui fupra dorfumharcnt, maximi ; minores verb utrinque ad lateraventns politiiunt. Color primanus,
quo ¿andes, rhomboideaf, fnuami pin<;untur, ex cinereo ruber eft; per doifum ajltem nigr^fufcus:
annuii majores, feu oculi, oblcurè mgri funt; laterales verb dilutius fpadicei, nigro limbo cmüi; medii
demum prorfùs candieant. Squami ventris transverfales, magnar , ex cinereo dilute flavent. Caput
oblonc-um, fupra fubrotundis fquamis undique veftitum, dilutè ruffulum, faturate fufas oblongis tarniis,
turn & dimidio annulo, per cervicem decurrente, & quafi diffluxo, ornatur. Ri^us ampliffimus ad
ceriicem usque dehifcit: mandíbula; longis, acutis, introrfum recurvatis dentibus f u p mfraque repientur
labia oris limbo duntaxat angufto cinguntur, excepto fuperiore, quod lata fimbria quail reHcxum
eft Lit. A exhibetur hiatus Laryngis , qui cribri inflar foraminulentus, fupra vagmam lingua (qua
maxima-edentate inde evibrari retrahique poteft) prominet, huicque adnatus eft Lit B i^ignem am-
• plamque monftrat aperturam, cujus membrana fuccingens retorrida quafi & reflexa eit. Hsc berpentum
Ipecies i Fr. Eernmdes in Hiß. Reptil. No™ Hifpmi^ delcripta habetur
' T A B U L A NONA G É S IMA ET NONA.
Num. I. Serpens, Ceilonica, fpadicea, Manballa dißa, caput hahens haud
ahfmile canis vmatici.
Pulcherrimus huic eft veftitus: per corpus fupernum dilutè luteis tegitur fquamis ; per froHteni, Sc juxti
maxillas,faturatè rubro pingiturcolore,qui porrò per totumdorfum,lxviflimuma;quèacpolitiflimum,m
Num. 5 en e. Breed geUaade Mezereon 'van Afrikaj
'van Calparus Bauhinus.
D e bladercn zyn dik, mct fterkc adcrcn doorgrocit, van boven
donker groen, en van achteren wit en wol l ig, als zyde, lym
en ffomacfitig in ' t doorbrcken. Lobelius noemt dit foort TithymtUa,
Clufius fielt zeonder de i a n owW» ; Breynius zegt, dat
dcze de oprechte foort van ThjmrUa is. Zy wordt uit de vrucht
o f ' t z a a d t v o o r i g c t e c l t , dragende een w i t , klein, bloemrje.
Num. 7. Afrihanfch Struilgcwafch, man blade-
• ren als de -wilde Thimyaan.
Het is ons van de Kaap de Goede Hoop gezonden zonder
naatn. Hct is byzonder iierlyk van bloem, mct langhaairige,
Witte, pluimen.
oosen zyn donker zwartraan de zyden zyn i y wat hchter brmnj
met z-wart gefoomt , en in 't middcn hecl wit. De onderlyffchc
grote dwarsfchubben zyn licht afch-gecl. Hct hoofdt is langwcrpig,
van boven mct rondachtigc fchubbcn geheel bckked,
licht rosachtig, mct hoog bruinc, langwerpige, banden, nevens
een halve ring, die Over den nek loopt, als of zy daar ovcr
gevloeit was. Dcljck is w y d opgcfplcten tot aan den nek. De
kakcbencn zitten vol lange, puntige,tanden,van onderen en boven
binncwanrts gckromt. De lippen van den onderbck zyn
fmal gcfoomt, cn de bovenfte is met een breden foom als naar
buitcS omgeflagen. Met lettcr A tonen wy de opcning van de
long of luchtpypaan, die als een fecf vol kleine gaatjes bovcn
de pyp of tongkokcr (daar de tong geheel mct cene grote fchielykheit
in cn uit kan gehaalt worden) uit komt kykenj cn dcz6
twee zyn aan elkandcr vaft gehccbt. Letter B toont ccne grote
wydc opcning aan, waar van het binnenvlics als ovcrgeflagcn of
omgekorven is. Dit foort van Hangen vindt men by Francifim
Htrmndn, Hiftm Riplilium NM Hiffanii, bcfchrcvcn.
A C H T EN NEGENTIGSTE TAFEREEL. ^^^ NEGENTIGSTE TAFEREEL.
Num. J. Grote ßerlyhe Slang'van Mexico j
het nyfje.
Des zelfs hoofdt is tot aan het einde van den Itaart met ronde
cn Jcantige ringen , als oogcn , bezet. Over den mg zyn de
grootite, die aan beide zyden längs den buik Valien, kK-incr,
en half gcvul t . De grondverw over de grote gcruitte fchnbben
is afch-rood, en Over den rüg donker bruin. De grote ringen of
Num. I. Ceilmfche Slang, met een hoofdt ah dat '
'Uan een jagthmdt, mgemeen fierlyk gehked. .
Z y is over hct bovenlyf mct licht gclc fchubbcn gcdekt'i over
't voorhooFJt cn längs de kakcbcnen mct donker rood gctekent,
het wel k kettingwys in goedc Order over den gchclcn rag, diu
zeer glad en glinllerig is, in ovale ronde fchakcls met cen bande