T H E S A U R U S . . 79
T A B U L A S E P T U A G E S I M A E T SEXTA..
N u m . I. Coluber, Ceilomcus, longißmusi pernidofus, tortus, AmmoditeS ¿/Ì&J-. =
P a t i ik maxillE plurimos emitmnt dentcs,valdè acutos : oculi, infignes,flammei, ampi.! (ub fronte,ex
rufFo luteis teilà fquamulis, minutis, circularibus, icintillant; quorum à latere, utiinque ad Collum usque,
nigriE protcnduntur txnix, dum Iquamas frontales nigricancia punila diilinguunt. Univeriiim corpus
tam fuperius, quam inferius, ex dilutiilimè albo dnereum , cleganabus macuìis, quali acu piilis, iniignibus,
angulolìs, ex fufco & albo variegatis, per dorfum omne decurreiitibus, ornatur. Superna; corporis
parti grandes inherent fquama: rhomboides. Cauda ferè tota, ex fu(co maculata, culpidem oH'eam
in fiue* gerir.
N u m . 1. Serpens, Ceilanica, eUgantißima, maculoja.
Longa harc & tenuis, cinereo-lutea, faturatè fuicis maculis, per infignes fquamas rrlhiooim boideas,
natur, glaberrima certe & venuftiffima. Macula; lata;, annulorum a;mula;, tara iupra quam infra, marmoris
inilar, varicgantur. Squama; ventrales ceteris proportionali & magnitudine & latitudine pollent,
ad rubrum quodammodo vcrgentes. Oculi ejus pulchernmi, lucidi^ irons magnis, albicantibus, tedia
fquamis; tinia Ipadicea transverlìm fuprà nafum defertur; cervicem lata inumbrat macula.
N u m . 3. Serpens j Ceilanica y lemnifcis latís.
Ex rufFo Iacea hxc faturàtè fufcis t^niis, latiufculis, à capite ad caudcc usque extrcmum , pingitur.
CorpLifculo gauder, inìlar prioris, tenui & longo, parvis rhomboidcis iquamis veftito. Squama: infcriiiE
dilute cinerei iiint coloris : caput parvum. Innoxia eíl hxcce ípecics, & ulero in xdcs ab incolis
admittitur.
N u m . 4. Laefrta, Chalcitica, mormorata ex GalUcia,
Hxc una cum aliis raris Coronio nobis mifláj cereo^ rubello infeda colore per tenues, oblongas, fquamulas,
ì capite ad caudam usque, èx lìigrò 6c albo Vàiiegàtur. Quo^ naribus 6c fronti infident, fquama:
ex albo venuftè pingüñtür. Os ììi àcutum cóhveigit, àcutis quoque deiitibus obícíTum. Oculi lucidi,
ignei. Auriculis cairet externis, quàfiim loco utrinquè hiatus patee. Per dorfum dilute albicans linea,
ad longam usque &; tenuem càudana, protendi'tùr. Pedes longi, macri, longos in digitos, acutis unguibus
prxmuni'tos, finduñtür.
N u m . 5. Lacerta, fufca^ nigris maculisj ex GalUcia.
Hìec quoque Coronio hue delata, nigro fuíca, puncftis nigris quafi adíperfi, dorfum pcrtine .
munitum geric. Caput fquamis pulchrè tégitúr, qui íetrórfum fere feparatx quali, mmutis .1
aut ierra
angularis
em inen dis
ZES EN ZEVENTIGSTE TAFEREEL.
, Num. I. Ceihnfche fchadelyhe Adder-flang, ïdng
njan J y f , een ivreed en 'vergramd gezicbi
'vertonende y Ammodites genaamt.
Hare opene Icakebencn vertonen zieh vol fcherpc tanden. Zy
hecft g rote,vur ige,oogen,ei i cen groot , breed, vooi-hoofdt,hec
welk mec kleine ros-gclc,ronde,fchubberiesbezet is. ¿\anweêrzyden
van de oogen tot nan de kecl zyn zwarte banden, en ovcr
de fcluibbctjes van hct voorlioofdt zwarce llipjes. Over het ganfchc
lyf, zo wcl van onderen als van boven, is zy heel licht wit
afch-vcrwig, met lîerlykc bruine, als daar ovcr gewerktc, grot
c , kantige, vlakken, met witte daar door over den gehelen rug
lopende , als gcmarmert. Hct bovcnlyf heeft grote , mitigé,
fchubben. De llaart is byna ganfch bruingcvlakt ,mct een beenachtig
puntje aau hct cinJe.
Num. i. Lange en dunne Ceyionfche Slang.
Zy is afch-gecl, met donker-bruine vlakken zcer Fmi en glad
over de grote, ruicige, fchubben gcfiert. De brcde vlakken zyn
als ringen en gemarmert, zo wcl van onderen, als van boven.
De ondcrlyfTche fchubben zyn naar evenredighcit gi-oot en breed,
eenigzins naar hct rode Ichyticndc. Zy hccft fchone lichte oogen,
grote witte fchubben on hct voorhoofdt , met ccn bruincn
bandt ovcr den aeus, en eea Iwedc ykk ovcr den nek.
Num. 3. Ceiìo7ifch Síangetje ^ rosachtìg ^ee!, met
donker-hruine, hrede , handeti, 'van ha hoofdt
tot ìyet vAteinde ^oan dcnfiaart.
Het is lang en dun van lyf , gclyk de voorgaande, met kleine
mitigé fchubben bekîced. De ondcrfcliubben zyn licht afchvcrwig
; het hoofdt is klein. Die iborc doeJt geen kwaadj
men laat ze vry in de huizen komen.
Num. 4. Kof er acht ige geynarmerde Hagtdìs ^
nit Galiicië.
Deze hagedis is ons, nevens andere fniaiïgheden, uit de Corunna
gezondi-n. Zy is rood als kopcr over de kleine Ungwerpige
fchubbetjes, met zwart en wit gcmarmert van 't hoofdt toc
aan den iiaarc. Op den neus en 't voorhoofdt zyn de fchubbcn
fierlyk en wit getckcnt. De bck loopt puntig toe, met fcherpe
tanden en vurigc, glanzige, oogcn. Zy hecft gecn oorcn, maar
cene opening. Over den rug loopt een lichte witachtige ftrcep
tot aan den langen cn dimnen ftaart. De beneil zyn lang cn
ithraal, met lange klaauwen en fcherpc nageien.
Num. 5. Vremd foort 'van Hagedis, mede uit de
Corunna, in Gallicie,
Zy is donker-bruih, mct iwarte flippelen als bcfproeit, cn
een kam of zaag ovcr den rug. Het hoofdt is fierlyk met fchubben
liedckc 5 van achteren als gefcheiden , met kleine kantige
puntjes, Aan weerzyden vaa den nek zitten drie lange uitwaf-
V i fcn
' i