
T H E S A U R U S . 125
cmribus intcixeptum, laxe extenß., in omni ambim firmiilìmè gingivis acereta, imo continuata erat;
òc retrorfum etiam, faitä prius fimbria transverfali, tan^uam bail trianguli liofceles, dein in fauces fefe
demergebat, nullibi interrupta; hinc credidi, eíTe banc illam ipiam tunicam, fub qua nidulancem linguam
elTem repcrturus. Earn igitur du6to per medium quafi axim culcello prudens diil'eco ^ invenio crai^
iam, forcem , & fuppofito corpori firmiter accretam, à quo dum caute illam dcgiubö ad latus usque internum
mandibular, refledoque, ecce! fubtùs detego fubílantiam ex albo leviílimc rubellam , pluribus
ina^qualem tuberculis minimis, quafi glanduloiis, in medio aliquantispcr tumidiorcm, attenuatam verfus
marginem, ac (quod bene notandum) fubtus squè firmicer adligatam undique fubilratx' cuidam
membrana, qua:, uti fuperior, lateri interno maxillar in omni ambitu implantabatur.
Iftud ergo corpus, ita binas inter tunicas conclufum, à Bom'cé/o pro lingua liabicum fuiiTe credidi ;
neque enim aliud quid, magis adfine ipfms deÌcriptioni, occurrebat uspiam. An vero T u , L J3. id
tam abfolutè lingux nomen mereri autumas ; quod nullibi liberum, cxferi, reducive non potens, iurfum
faltem, verfus Palatum, forte tumore quodam elevabile, cxterum immobile, fub pavimento oris hxret.
Ego certe, licet baud negaverim, aliquos eidem ufus lingua; competere, quum hi tarnen admodum imperfeóti
fint,' nec adeò liquidò manifelti, lingua; analogum potius, aut vicarium, id adpcllandum , cenlèo.
Tu quid judices, L. B. vide, poftquam inipedla, ~ '
ram rei cognoveris.
quam Tibi nunc explicatum co, icone natu-
Lic. a. a. a. a.
b.
c. c.
d. d.
f. f.
Riiflùs Crocodili patentiiTimi circumfcriptio.
Pavimenti oris, inter crura maxills inferioris, pars dimidia, in ftatii naturali, firmiter
undique lateri incerno maxilla; adha:rens, poftica Bcie, verfus gulam, elevacior.
Comparent hic & fulci quidam transveriàles, feu rugx, in membrance
parte anteriore, èc feries paricer transverfim dispofits minutiiìimorum pundalorum,
qua: cotidem videntur eiTe orificia emiíTariorum de íubftratis glandulis emanancium.
Ejusdem pavimenti altera pars, tunica fua e. e. per fedionem longitudinalem h. h. denudata:
in qua minuta corpuscula, quafi glandulolà, conipedui fefe ofierunt,
in unam compaóta mailam, fubtus, uti iuprà, firmiter adha:rentem fublirats
cuidam tunica.'.
Maxilla inferior.
Palatum.
Figura fecunda
Internas repra;fentat Gekko, Salamandra ^era^ Ceiìomca, amphihi^e. Tabula CVIII Tomi I hujus
Operis defcripta:, partes3 quas, juxta ac literis adpofitis notata: fune, breviter indicaiTe fufficiat.
ExplicatuiTchen
de zyde van het kakebeen losjes ui tgebreid, en rondom
zcer hecht aan het tandvleefch valt gegroeit, ja gelyk als tot een
ligchaam met het zelve geworden was,tefFens 00k naar achteren
ilrekkende,en,na alvorenseenverhevendwarsroom,die gelyk als
w w ^ e gedachten,
of die ook de rok mögt zvn, onder welken de tong zjch zou lat
e n v i n d e n , en maakte acrhalven mct voorzichtigheit een fne^
door des zelft middellyn. Zulks doende bevondt ik, dat het vlies
vry dik, fterk, en zeer vaft gegroeit was aan het onderleggende
ligchaam j maar wanneer ik het daar van tot aan de binnekant van
het kakebeen behoedzaam hadt afgefcheiden en ovcrgellagen,
•wierdt ik van onderen cen ligchaam gewaar, dat uit den Witten .
heel licht roodachtig, cn wegens vcle zeer kleine, kliersgewyze,
pukkcltjes onefFen zynde, in het midden eenigzins uitpuilde, cn
naar de kanten wat Imaller wierdt j doch (het geen wel dient
aangemerkt te worden) het was van onderen al te vaft gegroeit,
cn overal vcrknocht met een ander cnderleggend vlies, het welk,
pclyk het bovenlle, in zynen gehelen omkring zieh in de binnekant
van het kakebeen hadt ingeplant.
Ik w;is dan genoodzaakt te geloven, dat dit ligchaam, dus tuffchen
die beide rokken incefloten, het zelve Wiis, dac Borrichius
voor de tong gehoudcn hecrt, doordien ik anders niets vindeii
k o n , het gcen mct des zelfs bcfchiyvinge beier overeenkwam.
Alaar nu laat ik het over aan het oordeel van den genegen
Lezer, of dit ligchaam eigentlyk wel den naam van tong verdient
, nademaal het zelve nergens vry is , noch uitgerto-
,noch ingehaalt,maar allecn naar boven, mifichicn teh
e r - - ' - • ., . .
Jcen, ^ ,
gen het verhenKlre , eenigzins opzwcllende kan gedrukt •<. ...
den, en dus voor 't overige pnbewceglyk onder de vloer van den
bck vali zit. Wat my aangaat, hocwel ik niet wil ontkennen,
dat het zelve cenigen dienlt van de tong kan docn, cchter, tcrv/
yl hcc zceronvolmaakt,cn nog niet baarblykelyk is,zou ik het
liever den naam van tongsgelyke, of iets, dat in lleé van de
tong dient, gegcvcn hebben. De befcheiden Lezer gelieve daar
over te cordelen, na alvorens de natuur der zalie ingezien te hcbtom.
II.
ben, door het befchouwen van de nevensgaande afbeeldinge, die
ik nu zal verklären.
Let. a.a.a.a. Is de omtrck van den wydgapenden Krokodilsbek.
b. Het keelgat.
c. c. De helft van de vloer des beks , binnen de zyden
van het onderfte kakebeen , zynäe
nog in zyne natuurlyke gellalte, overal
aan den binnenkant van het kakebeen vait
zittende, van achteren, tegen het keelgat
, iets verhevener. Men ziet hier eenige
dwars getrokkene voren of rimpels in
het voorfte gedeelte van dit vlies, cn eecige
dwars lopende rycn van zeer kleine
puntjes,die zo vele openingen van uitleidende
vaatjes, welke uit de onderleggende
klieren voortkomen , fchynen te wezen.
d. d. Is de andere helft van deze vloer, zynde van
zyn rok e.e. door een fnei in de lengte
h.h. ontbloot, waar in men gewaar wordt
kleine, kliersgewyze, ligchaamtjes, die
mct elkander vereenigt een ligchaam uitmaken,
het welk van onderen zo wel als
van boven aan het onderleggende vlies
vart zit.
f. f. Het onderfle kakebeen.
g. Het vcrheraeUe.
Twede Figuur,
Verbeeidende de inwendige delen van cen Gekko, ofware Salamander^
van Ceilon, die op het droge en in '/ watcr leeft^ gdyk wy
in het CVI I I Tafereel van het eerrte Deel dczes Werks hebben
befchreven. Het zal genoeg zyojdat wy, volgens de aanwyzinge
van de nevensftaande letters,eene körte fchets daar van geven.
I j Vc r -