T H E S A U R U S . 103
quorum de numero hic eft, lat® cervici infcriptum gerunt fignum, quod ab antica parte infpeftum con«
(picillo fimile eft, à pofticà autem, Felis domeftica: caput refcrt. Caput, vividis fcintillans oculis, am«
plis patet naribus, & latis, ex cinereo dilute flavis, tegitur (quamis, qua; ubi ad cervicem deveniunt, attenuata;
fituratius flavefcunt. Cutis in fe alba eft. Kxpanfio illa Cervicalis, plana & compreiTa, glabris,
oblongis ornatur fquamis,per feries digeftis. Signum Confpicilli,aut Capitis Felini, armulum, una cum
lato"collari, obfcurc fufcum eft: fijuama; infra tumorem refidentes, tenues, & oblonga; juxtà iè inviccni
decurruut; dum vero partem corporis reliqui craftiorem attingunt, jam latiores f . iaa: , uti in piicibus,
disponuntur, & ex cinereo flava; ad ruffum vergunt. Ventris quoque Iquama: infignes, transverfa, iìi
n i l i , at dilutiore colore pinguntur, admodum long®, qui parti tumenti ccrvicis fuccumbunt. Cauda
. dentes, minuti, gingivis adeò profundè implantantur,acuminata : ut vix oculis pateant.
Num. a. Serpens, Indicus, feu Cobra de Capello; famella, fine ferfpicillo.
H i c Fcemella tumid® Caz Cervici nullarri períjjicilli fignaturam gerit infctiptam : nec flavas, fed albicantes,
oblongas, fquamas, granorum Oryzs fimiles, ordine digeftas, ibicfem videas, qua; fubruiFie
c u t i , ad finem usque tumotis, incumbunt ; deinceps vero obfcurè (p.adicea: redditi, ienfim, uti in
mafculo, latiores fiunt. Caput ex cinereo fubflavis veftitur fquamis, infignibus. Cervicem tamen
qua; iuccingunt Iquama;, non, uti in priore, flava: funt.
N u m . 3. Serpens, Ceilonica, Conjpicillo notata ; feu Cohn de Capello.
Tumidam quidem & ha;c Cervicem monftrac,at qus cum pra;cedentibus vix comparati queat;quum
& alterius fit (peciei : confpicillum huic infcriptum diftinaillimè binos ocellos circulares, quali lentes
vitreas, exhibet. Squami equidem albicantes & oblonga;, uti in prioribus, cervicis expanííoui obfcurè
fufc£ infident, at aliter tamen fe habent ; dum quam proximè ad iè invicem coaili, per totum corpus,
ad caudx usque extremum, decurrunt. Squama luperna; ex fufco partim diluto, partim iàturato,
variegantur. Anterior capitis facies nec longa, nec rotunda, aut acuta, inftar aliarum, led angulis afpera
Se inaqualis,magnis te£la iquamis,rubros,flammantes,gerit oculos. Venter, ejusque fquams , ejusdem
funt, ac corpus fupcrnum, coloris.
N u m . 4. Serpens, Conjficillo ornata, ex Nova Hifpanià.
Non huic magis,ac cuicunque vulgati Serpenti, tumet Collum ; & , quod gerit, confpicillum alterius eft
figuri, quam in Ceilonenfibus : fcutum enini refert. Frons venufta grandibus tegitur albisque fquamis,
quarum limbos interiores obfcurè fufco Natura colore inumbravit : à Capite ad confpicillum usque quadrangulares
fquamuli omninò albicant; has excipit nigto fufcum collare, alio rurßs a bicante fuccindum.
OcuTi pulchre cifii funt. Corpus, dilute flavum, iubfufcis variegatur ta-niis, ambientibus.
Num. f.
\¡\
Srk deze is, hebben op hünne brede fchouderen een teken, gelykcne
naar een bril,als het van voren,en naar't hooföc van cen huis
k a t , als het van achteren befchouwt wordt. Het hoofdt j daar de
cogen heel glanzig in ftaan, heeft g rot e neusgaten, en is met gvote,
brede, licht afch-gele, fchubbcn, en de nek met kleineren donkerder
gele bedekt. In den grondt is de huidt wit. Het brede uicgezette
deel is plat over de fchouderen, met langwerpige, gladde,
fchubben, reigswyze eefiert. De bril, gelykende naar een katcek
o p , met den bredcn nalsbandt,is donker bruin: de fchubben lopen
in de brccdte lang en Qnal aan elkander, worden over de dikt
e van 'tlyfbreder uitgexet, cn komen daar te ílaan alsvifchfchubben
ros afch-geel, als mede hec onderlyf, dat wat lichter is
over de grote dwarsfchubbcn ; die ondcr het brede voorlyf zyn
zeer lang. De rtaart is puntig,en de tanden klein,zittende diep
i n ' t vleefch van' t kalcebeen, zo dat zy naauwlyks tc zien zyn.
Num. 2. JJ^fje n)an de "voorgaanäe ßangj xonder
hril.
Z y is over hare breed uitgezette fchouderen, borft, ofkrop,
in plaats van gele, met witte, langachtige, fchubben, gclyk
i 7 f t k o r l e n , i n ordergefchiktover delicht-rofTe huidt tot het einde
van de breedte, daar z y in een donker bruine verw in een lopen,
en allcngskens zieh breder uitzetten, geiyk in 'c mannet je.
Het hoofdc is met licht afch-gele, grote, fchubben bekleed, en
hceft geen geel om den nek, gelyk dc voorgaande.
Num. Brii'ßavgetje¡ of Cobra de Capello,
'van Ceilon.
Z y is breed van nek en fchouderen, maar komt in geen vergelyking
met de voorgaande, om dat het een ander foort is. Het
brilletje op den nek Itaat zeer natuiirlyk mee ronde oogcn, ais
twee glaasjes vertonende. De fchubben, hoewel wit en Lingwerpig,
ais die der vorige, op de breedte van den nek, die danker
bruin is, zyn echter anders,en ftaan zecr digt in een gedrongen
over 'c ganfche lyf rot aan 't einde van den ílaart. De bovenfchubben
zyn met licht en donkcr bruine vcrwc ais gemarmert.
Het voorhoofdt is lang, cn nict rond, noch fpiczig, gelyk
andere, maar kanrig, of hoekig, met rode, vurige, oogcn,
en grote fchubben. He: onderlyí cn de dwarsfchubben zyn v^n
cene verwe met het bovenlyf.
Num. 4. Sierlyhe Bril-ßang, uit Niewvj-Spanje.
Daar is geen meer breedte of uitzetting aan harén hals te zien
dan aan eene gemene flang. Het brilletjc is van cene andere gcdaante
ais dat van de Ceilonfche Bril-flang, en vcrbeeldt ccn
fchildt. Het heeft een fraai voorhoofdt, en grote, wicce ,
fchubben , waar van de binnenfte fomen de Natuur met donker
bniin heeft befchaduwt. Van 't hoofJt tot aan het brillc-tje
zyn de vierkantige fchubbetjes ganfch wit} daar na komt een
brede donker bruine halsbandt,daar een witte op volgt. Vooits
heetc het fierlyke blaauwe oogen, en is licht geel, met licht
bruine banddes omringc en gemarmert,
C c 4 Num. ;;