
74 R E . R U M NATURA LIUM
N u m . 7. Coqmntototi, aukula, criflata, forma Papris.
CxtSm tota per reliquum habitam gritea cnftulam ab ocop.fe prommulam geilat.
N u m 8 AvicuU de Tatac. .x Novà HifpamA,- Pajfens magnitudei roßro longo.
vividi, pulcherrimi, pedescjue longi exiftunt.
T A B U L A SEPTUAGESIMA ET PRIMA.
Num I Serpen., Brafd.enßs, major, Ibiboboca MSa^ fm Cohra de Cora,s.
hgiiE.
N u m . 2. Serpens, Americana, ferruginea, lentiginofa.
Per refculares hujus ß,t,amas fubalb^ lentigincs, quali macub. disperguncur. Squamas ventrales albedini
millas color fubrufFus variegac.
N u m . 3. Vipera, Virginiana, macutis purpureis.
Per dorfum catena porrigitnr purpurea, concoloribus magnis parvisque maculis ftipata. Squama corporis
in fe dilutè cinerei iunt, dum ventrales dÜutc Hävern.
Num. 4. Colutea, Africana, pre incarnato.
• Hoc fub nomine Plants hx rars ex Promontorio Bons Spei nobis transmit funt Flos coloris incarnat"
alUs pr^l^us Umb., bans conftac petaUs, parvo pedunculo c latenbns cauhs emergens. Ram,
N u m . 7. mß-Ivdifch wogeltje,n}an gedaanie ah
een klein mlmdfch Mufchje.
Zvn bckje is kort en krom, als of bet in 't hoofdc gcdrongcn
w a j f =n geel van vcrwe. Hct heeft ook een ged plekjc boven
de oogen® De borft het ganfche onderlyf zyn l.cht-gee , gc-
Ivk medc is de verw, die bo.eii over de wiekcn loopt, met kleine
r S e vcderycs, die tulTchen of boven de afcb-gnBUWc pennen
uitkomen. Verder heeft het gebele bceftje griaüwe veircn.met
een klein kuifje op het achtcrhoofdt.
N u m . 8. Wefl-lviifch vogeitje, tto graot als een
M a f i h , met een lange hek.
Dit voseltie heeft by zyn langen bek een final hoofd^tje, dat
met een zwaite kap overdekt is. Over 't ganfche lyf is het lieht
rood; over de pennen van de vlerken is het hoger rood, en boven
over de w.efcen is het goud-geel. Het heeft fraare heldere
oogen, en langebenen.
EEN EN ZEVENTIGSTE TAFEREEL.
N u m . I. Schme BraziUnänfche Slang, hmnrood
o-ver Je grate fchubben van den rüg.
Aan weiriyden van den buik zyn de fchubben licht-rood. De
buikfchubben lyn groot en wit. Hct hoofdt is klein, met een
dünnen hals. De b e i is vol kleine tanden, en hct voorhoofdt fchildig,
met kleine fchubbetjes, d.e met lieht-rood lyn bedekt. Dei
e flang is een der grootfte en langlle van dit foort , 'ivaarom de
Brarilitnen haar ooTt den naam van £oguacu,dx is,groot,geven.
Zy worden van de inUnders gegeten, en voor eene lekkerny g ^
houden Haar vleefch is zo wit als hoendervleefch. Zy lyn
niet giftig, noch boos, gelyk verfchcide andere.
N u m . 1. Slang uit de Spaanfche mß-lndü'n,
ganfch yzergraauui-'veruiig.
Zv is over hare genette fchubben met witachtige fproeten, als
plekicen, getekent De buik-fchubben 2yn wr t , met eene rosachtige
verwe overmarmert.
N u m . 5. yirgmiaanfch Mderßangetje, met furperachtige
njlakken,
Zv heeft mede een purpervcrwigen keten over den m g , met
eelvke purpervcrwige grote en kleine vlakken veiwiigt De
I r o n d f c K e n zyniicft afeh-kleurig, en die van den buik van
eene licht-gele verwe.
Num. 4. Afrikaanfcke Colutea, met Mamaatvcrivige
blaemett.
Dere feldlame foorten lyn ons onder den gczegden naam vai)
C t o ,in deze gcdaanre , van de Kaap de Goede Hoop toeoezonden
De bloem is inkarnaat-rood, met Wirte fomen, en be laat
uil twee cnkcldeblocmbladcrcu, fchictcnde met een klein lleej