Il.i:li:í
il
T H E S A U R U S . 13
N u m . 5'. Staechas, Africana, pre furpurafcente.
Foüa anguila, longiufcula. Corlas amula. Flores dUutè purpurei, pieni, alii fupra alios propuUülalitSs,
(pcílaculum exliibent amaniflimum.
N u m . 6. Stcechas, Africana, fiore albo, '
Folia, pro Planta; magnitudine, minufcula, Laricis foliis adfimilantur.
Num. 7. Erica, Africana, humilis, fiore alio, urceolari, Coris/o/w,
Calyce amflo.
Hoc Eric® genus, quod Africa gignit, ramulis quamplurimis dodrantalibus luxuriat; qui tenuiffinii,
colons partmi ipadicei, partim quoque grifei, foliolis tenuibus , glabris, Ericx, Coris folio, smulis,
utcuncque tamen tcnuioribus, amicfti funt.
In fummitatibus ramufculorum vifuntur flores, utceolum imitantes, è lata bafi in anguftiffimum orificmm,
quadripartitum, definentes, emergentesque è calyculo ampio, quadrifolio.
Capfulam feminalem ambjunt ftamina, varia, ex albo dilute flavefcentia, apicibus concoloribus donata.
Stylus rubKundus, brevis, in flofculorum alvo, fimul cum ftaminibus, reconditus, capfula: feminais
centro mlidet, eftque diila capfula coccinei coloris, m quatuor carinas dchifgens, qux carina: peculiari
membrana intergerina ditantur.
Semina mote congenerum minutiflima.
N u m . 8. Euonymo ajfinis, Africana, fiore luteo. Portulaca folto.
Radice flrmatur lignea , Í qui prodit caudex ramofus, ligneus, calamum fcriptorium craifus : cuius
ramos ftipant folia, nullis pedicu is prxdita, Fmulac^ xmula, aft breviora, hiluiore virore pcrfufa '
íuccoía, laporc tatuo. Ex axUHs foliorum, ut & in fummitatibus caulium, flofculi nudi exiur<funt fmgulai
es, biconipofm ex.gm brevibus pediculis fulti, tetrapetali, r.aro pentapetali, (quod fi^veniat,
ubertati foli deben fufpicor) lutei, extrmiecus punòiis atropurpureis antè explicationem notati. Ex umbihco
Hons emergunt ftamma innúmera, tenuilfima, breviffima, coloris aurei, quorum apices fulcati
cum petalis concoTores Stylus, fupremo rudimento frudils infidens, ttipartitus, quadripartitus, nonnunquametiam
indiVifus, inter fiamma ludit. Flores marcefcentes fruddi infident quadran<.ularis m
quo quaterna iemina. ^ °
Num.
Num. 5. ^früaanfche Stoetchis, met licht paarfß
hloemen.
Zy heeftfmalle, kngacht ige, blaadtjes, als die van de Ctris,
cn draagt vcel hcht paarfle blocmtjcs, die gevuk zyn, of dubbcl
boven elliandcr tiitfchicten, en eeii fraai gczicht vcrionen.
Num, 6. TweJe fomt mm Afrihamfche Stoe»
chas, met ivkte Uoemen.
De blaadi:jes,die,naar mate van dit gewas, zeer klein zyn,gelykch
na.ar die van de Larix, ofLoi kenboom.
Num. 7. Kleine Hei, uit Afrika, met Pmiksge-
. -uiyze •mitte hloemen, en een inyde kelk, hehbende
Uaden ah die wan de Coris.
Dit foort van Hei , in Afrika grocjende, fehlet- zcer vele takjes,
omtrent een fpan hoog, de welke uittcrmaliin teilger, en ten
dclc b rum, ten dcle grys zyn, wordendc met fyne gladdc blaadties,
naar die van de Hei , met bladen Viin Corh . aelykcnde,
doch lets dünner, bekiccd. ' 0 >
l ' i t de takropjfs komcn de blocmcn voort^ die naar de eedaantc
van ccn watcrkruikjc, van ondcren brced uitgczet, naar bovcn
zamcnlopeiide, zieh ciiidigcn met een zcc\- naauwe, en in vier
Uppen gefplecenc opening. De bloemkelk is w y d , e n vierbladie
Kondom het zaadhuisje Haan verfcheide velcls, die uir den
W o S ' zclvc verwe verliert
Zorn, IL
Op het midden van het zaadhiusje flaat hec ftyltje, of zowenaarade
ftampertje, het welk, benevens de vefcls, "in den buik
van de bloem verborgen, kort, en rood van kouleur is. Htt
zaadhuiije zelf is hoog fchariakenrood, en fplyt zieh in vier
vakjes open, die elk door een byzondcr tuiTchenvlies onderichcidcn
zyn.
Het zaadt is zeer klein) volgens de natuur vaii die geflacht.
Num. 8. Papenhout, een foort'van Afrikaanfche
Hei, met gele hloemen, en bladen als njan Porcelein.
Het fteunt op een houte wortel, waar iiit een tak- en houtry*
ke ftam voortkomt, zo dik als een fchryfpen, welkers takkcn
bezet zyn met bläderen, zonder iteelen , naar die van Porcelyn.
gclykende, tnaar korter, van een vrolyker groenheir, en vecl
lappiger, maar zonder fmaak. Uit de oxelen derbladcren, als
mede uit de toppen der fteelen komen enkelde, naakte, bloemeu
voort, uit twee I^ukken bellaande , zeer klein, en flaande op
körte Iteekjes, meeft van vier, en felden van vyf bloembIa.idtjes,
(welk laatlte, als het gebeurt, vermocdelyk aan de vruchtbaarheit
der zonne moec toegefchreven worden) zynde voorts
geel^ en van buiten met donker purperachtige flippen^ voor häre
ontplojinge, gecckent. Uit den bloem-knop fchieten ontallyke
, zeer tedere , körte , goudverwige , vefelen , welker
topjfes gekurven zyn, hebbende de zelve verw als de bldemblaadcjes.
Het drie- of viervouwdige, zomryds ook wel in 't
geheel onverdeelde ftyltje, of ftanipercje, zitcende op het boven
fte van de vrucht , Ipeelt oFbewegt zieh tuiTchen de vefelen.
I n d e v r u c h c zit een verwelkt blocffemcie, zynde vierhoekigwaar
in vier zaadkorreltjes gevonden worden.
i h
i M t l
• ' K i r
if ""1
ij C .I K- S
i bT
|f i 1 »5
j i i H
l i s f e
D Num, s,
II:
Ii