112 RE R U M N A TUR A L I U M
o b l o n r a m , acuminatum, dorfumque, oequabiliter pingunt. Caud» annulara:, pedumgue, paulo dilutior
cft ca-ruleus color. Squami- ventrales, majiifculi-, oblongo-quadrata:, ex obfcure cinereo grifei
funt coloris. Referunt Indi, hanc Lacertarum fpeciem muribus inhiare acque vefci.
N u m . 5. Lacerta, marítima, maxima, five Crocodilus; ex Arabia.
Sinfularis ha:c eíl: Lacertarum fpecies, in Arabia & ^gypto, propc Ni lum, reperiunda, in falo deeens,°
ac in fob tamen & vidum fuum qua:ntans. Eft Sc alia earum fpecies, in officinis Pharmaceuticis
uficata, quam Stinci, vel Scinci marmi nomine diftinguunc. Flayefcentc autem colore Stmcm, &c cauda
brevi infignis, làle & abfynthio pontico conditus, nobis ex Italiâ transmittitur, tanquam rcmedium Aphrodifiaciim,
fpermatopoeum, cum aliis Aromaticis & ftimulantibus permifcendum , laildatus. Lacerta
veto, heîc delineata, gr.andior eft, latoque infignis dorfo, fquamis fcxangularibus veftito. Color ex
rufFo cinereus totam ejus fupernam Eiciem tingit. Caput, pedesque, curta funt. A nafo ad caudam
usque flavefcens protcnditur linea. Os acuminatum eft. Oculi, auresque, profunde intra c.iput deinerfi
haïrent. Squ,amx laterales, & fupra caudam fitx, fubrotundi, arñc, uti in Pifcibus, libi mutuò
incumbunt. Ventris iquama:, eodcm modo comparata;, dilute cinereum ptx fe ferunt colorem.
Tabula X huj usee Tomi fecundi Sc/bcot« fiftit .¡iramciiBHi«, multò longiore cauda inftruûum. Lacerta;
aimulum. Efca horumce Animalium in muco marino, minutis Cancris, 5c vermibus,confiftit. Noniiulli
veterum Scriptorum Scincos Crocodilis accenfuerunt ; at perperam: peculiarem enim fibi folis ciaffem
poftulant.
Num. 4. Serpens Tojuquaj coronata; ex ISIova Hifpaniâ.
Capra in infulà Toja^ua nobis de Rio de In Piata transmiiTa eft. Refertur cquidem inter Principes Serpentum,
frontemque oftentat íquamis latis, grandibus, ornatam, ex nigro & albo undique variegatam.
Corporis fuperni Iquama; cutane.ï aterrimo luflufa; funt pigmento. Collum albicante confpicuum eft
macula, fcutifotmi, in qua corona nigricans, confpicilli locum tenais, adp.aret. Deinceps verò elegans
ex albo & nigro fequitur variegatio. Macula; latiulcula; fquamas grandiores corporis fupini, ad longitudinis
circiter dimidium usque, diftinguunt : in decurfu verò paulò pallidior evadit fquamarum nigritudo,
annulisque illuftratur ex ca;ruleo albicantibus, qui tamen circa caudam, apice offeo terminatam, rurfus
evanefcunt. Squama: ventrales, ultra dimidiam ventris longitudmem obfcurè fpadicex-, ex albo fimbriantur.
Dati quibusvis in Regionibus quasdam Serpentum fpecies, in Prolegomenis jam memoratum
eft : integra: profetìo Infula: iis icatent. Hißoria üiffanid: é" PortugaHi<s, pag. 91 ,h, docet, quod in Infula
FfnntHíOT Hifpanis diíla, ad meridiem Ebufi, feu Ivies fita. Oraseis olim Ophiufa difta, Latinis'Colubr.
aria, tantus Serpentum numerus, totque varia earum genera Se fpecies, una cum aliis pra:terca plurimis
Infeclis reperiantur, ut ab Hominibus incoli hanc ob caulâm nequeat. Contra autem huic propè
adjacentes alia: Infuloe necquidquam horumce Animantium alunt. Quin perhibent, Teriam Ebuli, qua;
Serpentini vencni antidotus eft, in Colubrariam illam Infulam delatam, inde expeliere fie fugare iftas beftias.
Idne verum an falfum fit, ego liîc ulterius examinare nolim. Pro vero faltem venditatur.
T A B U L A
D e geringdc ftaart en poten zyn "wat lichter blaauw. De onderlyflchc
fchubbcn zyn donker afch-graauw, groot, langwerpig,
en Vierkant. De Indianer! zeggen, dat zy de muizen vangen en
verjagen, als mede de zclve tot hun voediel nemen.
Num. 3. Zeer ^ote Zee-Hagedis of Krokodil uit
Arabie.
D i t is maar ccn foort van HagedifTcn, die in Arabie en Egypten,
by den Nyl f troom, gevonden -worden. Zy leven in 't zcewater,
en komen ook op 't landt hun voedfel zoeken. Daar zyn
ook eenige foortcn, welke in de Apotheken gebruikt worden,
en den naam hebben van Stinci of Scinci marini. De zelve zyn
geclverwtg , kort van ftaart, en worden mct zout en zee-alll
voor 't bederf bcwaart uit Italic tot ons overgezonden. Men
houdt de zclve voor ecn zeer natuur-verfterkend geneesmiddcl,
ora het inannclyke zaadt te verwekken, en met andere Aromatiquc
ibimulantien te vermengen. Deze is groot en breed over den
m g , mct ruitige fchubbcn, die zeshoekig zyn, bedekc. Zy zyn
van boven geheel ros afch-koleurig , kort van hoofdt en bencn.
Deze foort hcbbcn van den ncus tot aan den ftaart ecn gclcn
ilreepi''de bck loopt puntig toe; de oogcn itaan wat diep in' t
hoofdt, als mcde de oorcn. Längs de zyden en over den ftaart
zyn de fchiibben rond, en Iluiten over malkander, gelyk die der
vilTchen, als mede de buikfchubben, die licht afch-verwig zyn.
\ V y hebben op het tiende Tafereel van dit twede Deel ecn Seincus
jimericanus vertoont, met ccn vcel langer ftaart, gelykende
zeer naar ecn Hagcdis. Deze diercn genceren zieh van zeeflym,
jonge kreeftcn, en wormen. Daar zyn verfcheide oudc fchryvcrs,
die den Seinem voor kleine Kroicodillen houden; maar dac
is cen grote misflag; want hcc is een geflacht op zieh zclf.
Num. 4. Byzonder foort ^an gehoonde Stangen
uit Hiewvi S^anje.
D e zelve is ons van R i o de la Plata medegebragt, zynde gevangen
op 't eilandt Tojuqua. Zywordt voor een hoofdflang
gehouden, wicns voorhoofdt met grote brede fchubben gedekt,
en geheel wit met zwart overmarmert is. Verder is z y op de
bovenlyffche grondfchubbcn gic zwart, mct ccn witte p l e k , als
een fchildt, op den hals, waar in zieh een zwarte kroon, in
plaats van cen bril, vertoont; daar aan volgt fchoon zwart en
wit. Zy is breed gevlakt over de grote fchulaben tot omtrent de
helft van' cbovenl y f ; vervol^ens worden de fchubbcn wat blcker
zwarc, met blaauwachtige, witte, ringen geliert, welke
naar het ilaarteindc, die met een becnachtigc pimt cindigt, wederom
verdwynen. De buikfchubben zyn over de helft donker
bruin, met wi t gcfoomt. Dat 'er in alle landen {langen gevonden
worden, hcbbcn wy in ons Voorbericht recds aangctekentj
z o dat gehele cilandcn daar mcde vcrvuld zyn. Dus lecfl mcn in
de Eefcbryving van Spanje en Portugal, bladz. pi dat Vr op hcc
eilandt Formentera, dat tcn Zuiden van Ivica legt, het welk
ecrtyds van de Grickcn Ophiufa,cn van de Romcincn Coluhraria,
d a t i s : Slangcn-cihndt, en thans van de Spanjaardcn
wordt gcnoemt, ecne zo grote mcnigte van flangcn, in onnoemclyke
geflachten en foorten bcftaande, als mcde zo vccl ander
ongcdicrte gevonden wordt , dat het zelve deswegen onbcwoond
blyft. Daarentcgen worden op de omleggaidc cilandcn gcnc gevonden.
Men verhaalt ook, dat als men de aarde van Ivica (dac
cen tegengift voor dat gedrocht is) op die plaatfcn brcngt, die
foort van ongcdicrte daar door verdrevcn wordt. Wat daar van
i s , latcn wy aan zyn plaats, fchoon het voor gccn vcrtelling,
maar voor cene valte waarheic wordt opgcgcven.
H O N -
1 -