48 RE R U M N A T U R A L I U M
TABULA (QUADRAGESIMA ET SEPTIMA.
N u m . I. Serpens, 'vulgaris, e Germania.
Simplex huic habitus, Cjuama: infignes, fubcccrulea; per dorfum, nigris ad latera maculis diftinds ;
cjuibus ÒC ventris majores íquamce transverfales notantiir. Ornamentiim addit collare luteum, latum,
binas ni^ricantes maculas, ampias, infcriptum. Capitis fquamas, latiufculas, fubfufcus tingit color. Superne
ad°oris latera regnar ex albo Sc nigro variegatio. Minuti ftint dentes. Ubi fpolium cxiicrc, lubriciflTmia:
funt & refplendentcs, pingues & obefa:, carnofa;, & ovulis gravidiUima;, prout eandem liane
fpeciem in decurfu, alia quidam T.abulà, exbibebimus. Hancce, 8; quam fequens monftrat Tabula,
Francofurto miffam accepimus : unde permagnus quotannis numerus ficcataruni hue transfertur ; quum
defiderentur Irìc Se ufurpentur.
N u m . 2. Tamandua, formicis vefcens, Americana, minor, cum nido formicarum.
m h i C j anteriorum pedum unguibus, nidum compleilitur formicarum, quibus iòlis vcfcitur. Capitulum
ipfi eft oblongum, anguftum ; auricula: breves; os parvulum, longa, tenuique pra:ditum lingua,
qua fórmicas captar deglutir, prout in Tabulis iequentibus oftendemus. Caput, & corporis pars anterior,
cruraque, &; pedes, una cum caudà, dilute flavefcunt: pofterior autem corporis pars ex ruffo fufca
eli. Per pedus decurrit pilolà falcia, qua; circa medium L / dorfi cum aUis fefe pilis conjungit.
N u m . 3. Senecio, Virginianus, arborefcens, Atriplicis folio.
Minuta ejus funt femina, qux, prarterquam quod mella dent apibus & fcarabais, nulli ca:terùm
cognito ufui inierviunt.
T A B U L A (QUADRAGESIMA ET OCTAVA.
N u m . I. Serpens, Italica, ex montihus Patavinis,
Maculata ha:c Serpens, unì cum aliis, inde ad nos transmiffa, utrinque, ad latera longi ventris, dilute
flava, rubris notatur, & flammatis quail maculis, qux inferioribus Iquamis, transverfilibus, faturatè
luteis, intermiftx , marmoris ^mulam conftituunt piduram. Dorfum pulchrè teretiufculum, &
(quamatum eft. Caput minutum, dilute flavefcens, magnis ad frontem obfidetur fquamis. Coronara
quafi, ex rubro, & iaturè flavo, pidam, ornatús gratia, prs (è fert. Dantur earum varis ípecies, variorum
colorum, qu:e tamen omnes cum Germanis &; Batavis omnint) congruunt. Montana: Scrpentes
pluribus, quoad colores, varietatibus gaudent, quam qux regiones incolunt aquarum dlvites.
Num. Í .
ZEVEN EN VEERTIGSTE TAFEREEL.
•wit en
ver-
Num. I. Gemene Duitfche Slang.
Zy is cenvoudig gekleed,mct grote fchubben,dielicht-blaauw
over 't bovenlyf zyn, met zwarte plekken aan de zydcn van den
buik cn op de onderlyffche grote dwarsfchubben. Zy hebben een
brcden gclen halsbanac, met twee brede zwarte plelikcn tot fieraadt.
Het hoofdt is over de brede fchubben licht bruin. Aan
de zydcn van den bek van boven, by de oogen, zyn zy
zwait gemarmert. Zy hebben kleine tandtjes. Na dat ^
velt en hare oude huidt afgeftroopt hebben, zyn zy zeer glad en
glinzig, dik en vct , vlcctchig, en vol eieren, gclyk wy het zelve
foort in ' t vervolgineenanderTaferecl zuUcn vertonen. Dczc,
•en die in het volgende Tafereel voorkomt, zyn ons van Frankfort
gezondcn, van waar wy jaarlykfch veel honderde gedroogde
bckomen, die hier te lande gezocht cn gcbruikt worden.
Num. i. Klein jong Mieren-eetertje uit de Spaanfche
Wefl-lndien, met een neß "vol jonge mieren.
Het heeft met de klaauwcn van zyne voorftepotenhetneftmet
jongemicren omvat, daar zieh deze beciVen allecn van generen.
Het heeft een langwerpig fmal hoofdtje, körte ooren, en een
klcinbekje, riet een lange fmalle tong, daar zy de mieren mede
vangen cn inflikken, waar van wy eenige in de volgende Taferelcn
ziillen vertonen. Hot hoofdt van deze Tamandua en 'tvoorl
y f , met de benen, polen en Ilaart, zyn licht geel, over het
achterlyf rosachtig bruin. Over de borft heeft het cen donkcrhaairigen
bandt, die zieh op 't midden van den rüg met het andere
haair vereenigt.
Num. 3. Boomgeivafch uit Virginie\ met hloemenj
gelyk het Europeaanfche Kruis-kruidt y en
hiaderen gelyh gemene Melden.
Het brengt klein zaadt voort , dat, voor zo ver het tot nu toe
bekend is, van geen andere nuttigheit is, dan dat de torren en
byeo daar vcel honing weten uit te halen.
ACHT EN VEERTIGSTE TAFEREEL.
Num. I. Italiaanfche Slang, uit het gehergte ^an
Padua.
Dczc gcvlaktc Slang is ons, nevens meer andere, uit Italic,
uit het gebergrc van Padua,gezonden. Aan wedrzydcn van den
buik, die lang is, is zy licht geehichtig, mc.t rode gevlamde .
vlakken, die zieh in een marmerine vermengen met de onderftc
dwarsfchubben, die als donker geel zyn. Het bovenlyf is ros cn
fraai rondwerpig gefchubt. Zy heeft een klein licht-gccl hoofdt,
met grote fchubben op 't voorhoofdt bczet. Haar ficraadt is,
gelyk een kroon, van rood en hoog geel getekent. Daar zyn
vele andere foorten van verfcheidc verwcn, die in alle delen met
de Duitfche'cn Hollandfclie ovcrecnkomen. De Bergflangcn
hebben mcer verandering in verweD,dan die hare woning in waterachtige
landen hebben.
Num. l.
lt.]
T a b . x l v j i .
I
'isil
ifii'i!
1
'Í
II
Ii