
P R ^ F A T I 0
IS 'Dryinus, fcu Chelydrus. Vid. Tab. LXXII
. Ammodites, cx Ceilon. LXXVI
' Ana Candaja > ex Ceilon. LXXXIII
Tolon^oy ex Ceilon. CI
Timberah, cx Ceilon. XCI
Bitini ex Ceilon. XCIII
ManbalUy ex Ceilon. XCIX
Lamandaj cx Java. CIV
Apameaj ex Syria. C
Boiquatrarai cx Ambon. LXXXII
Ibibobacay ex Arabia. CIII
Teuthlacot-Zau^hui,
CLVI
Zeboa.
LXXVill
Ammobates. ibid.
Kippos. ibid
Asmodaus Trinceps, ex Japan. LXXIX
Bojobii cx Ceilon. LXXXI
V O O R B E R I C H T
Serpens Tamachta,
Bitin y ex Mexico.
• Arnmodytes.
Echis.
Echidna.
Chelydrus.
A F R I CA.
Serpens 'Dipfas^ ex Barbaria.
• Argìis ^ ex Guinea.
— — MeäuUitm^ ex Guinea.
Amodytes.
Bochier, .íEgyptiaca.
• Hippo
• Conger.
• Canorus, CiEcubus.
V i i Tab. XIV xxrn
XLIX
L xxxviir
LVI
LXIX
LXXXII
LXXXII
A M E R I C A .
Serpens Xequipiles, ex Guacimalo. Vid. Tab. I
CùMU. II
Tlipfas. ibid.
Uibabaka, ex Brafilia. VI
' Theona. VI
Cencoatl. XVI
—— Coyuta. ibid.
• Tamandua. XLVII
• Apoa, cx Brafilia. LI
•' Guacui ex Brafilia, ibid.
Vid. Tab. XXVin
- Ibiraktta.
- Molnros.
- Lyric a, vel Taenia.
- Lurus, ex Martinica.
- Mangonizo, ex Infula Cuba.
- fL^fculapii, ex Panama.
- Chiamella,
- Tetlacoatlj cx México.
- Xaxalhua.
- Acontius.
. Cobra, ex Brafilia.
- Car acara, ex Brafilia.
- Excetra.
. Argoli.
- ^.yEfculapii •verus, ex Brafilia.
- Ftoprulus, Surinamcnfis.
- Boitiapo.
- Cobra de Coráis.
- Sepedón.
. Tetóla.
- Hikkanella.
- Duberria.
. Moculo.
- Cora Coras.
- Tetzcoatl, ex Mexico.
. Vela.
'Depone, ex Mexico;
Temacuilea Huilea, cx Mexico.
Tetzauhcoatl, ex Nova Hifpania.
Guadalajara, cx Mexico.
Miguel de Tucuman.
Jacua-Acanga, ex Braifila.
Suanquecholla, cx Mexico.
Ataligato, ex Mexico.
Crotalophora.
Tetrauchoatl Tleoa.
Macacoatl.
XXX
XXXI
XXXVI
ibid.
XL
XLI
ibid,
ibid
XLII
LlII
ibid.
LIV
LXI
LXIII
LXm&LXXVII
LXIV
LXVIII
ibtd.
LXVI
ibid
LXV1I
LXXXVH
LXXI
LXXIII
ibid
LXXV
ibid.
ibid.
ibid.
LXXXIV
ibid.
XCII
XCVIII
LXXX
C
ibid.
CII
LXXVII
ibid.
x c v
XCVI
LXXIX
c v
Incoronìdem Frxfationis hajusce fequentes fuhjmgemus -verficulos, in gloriam Supremi Numinis,
a fio ufi creata funt, itaJlupendis omnia confervantur modis, concinnatos,
Quidiquid creavit Numinis potens manus,
Fluxisque Vit£e elifcere fecit ignibus,
Suam perennat id fpeciem propagine
Sibi pari, ejusdemque Vitse compote:
Dum Terra mater omnium communis eft,
Qu® fmgulari fperma fcetum Ipiritu,
Humore & igne ccelitus datis, fovet,
Viresque, propriumque Vit» pabulum,
Cuivis miniftrat arte tam mirabili,
Horum ut adtentus fpeculator undique
Dei potentis omnia Providentiam
Palpet ftupefcens, alma tot viventium
Accommodatis qu£B fpecies nutrit ci bis,
Ad usque fixos ut fuperiint terminos.
V O O RV
A N D E N
S C H R Y V E R .
Eder rechtfchapen Menfch zal buiten twyffcl met ons toeftemmcn, dat wy nict
alleea zeer grote reden hcbbcn, maar dat zelfs onze (cliuldige pliclit van ons
vordert, den zeer goeden en volmaakten Schepper van hec Heel-al lof, piys en
dankbaarheic toe te brengen voor zyne oneindigc gocdhcit en grote v/e Jaadc,
waar door Hy ons in íbat hecft gcftelt zo vele feidzaanilieden en wondercn
der Natuur, ais wy tegenwoordig in ons Kabinet bezitten, te licbben kunnen
verzamelen , en tiat Hy ons te gelyk luíl en genegenheit heeft ingcboezemt
om den aardt en de geíchapenheit van die leldzaamlieden en wondercn der
Natuur met behoorlyke oplettendheit na te (peurcn ; w.iar door wy dan cok vcrder
zyn aangenoopt de beíchryving daar van, nevens der zelver afbceldingen,
fieriyk in 't koper geiñeden, tot zyner eere, en tot nut van onzen evennienlcii, met den druk gemeeii
te maken.
De goedkeuring, welke het b e r s t e D i e l van dit Werk by verftandige en kundige Lieden heeft
gevonden, en delof , welken het eenige der zelven heeft behaagt in 't openbaar in hunne fchriften, en
anderen in hunne brieven, in 't byzonder deswegen aan my geíchreveiij daar aan te geven, behalveii
het geen by monde dien aangaande tot myne coren is gekomen, hebben my nog al meer aangemoedigt
des te onvermoeider daar mede voort te varen, en noch arbeidt, noch koften te ontzien om het
van my gemaakce beftek onder Gods zegen en byftandt gelukkig ten einde te brengen.
Wy delen den Liefhebberen dan het twe d e D e e l van dit ons Werk, ot van dezen Schatkamer
van Natuurlyke zaken, mede, beheizende inzonderheit de Serfentologia, of de afbeelding en be-¡
fchryving van allerhande foorten van Adderen, Slangen, Hagediílen, en diergelyke dieren, zo in Europa,
ais voornamentlyk in de drie andere werelddelen gevonden wordende •, en hoewel dit Deel zomniigen
, wegens de affchuwelyklieit van eenige dier dieren , mogelyk zo aangen.iam niet zal voorkonien,
ais het eerlle Deel is geweeft, en de twee volgende Delen (welker korte inhoudt in onze Voorreden
voor het eerfte Deel is vermeid) zollen zyn; zullen zy ten minften de íeldzame gedaante, tekening
en verderen opíchik van die dieren met de uiterfte verwondering beíchouwen, en de onuitfprekelyke
Almacht van den alwyzen en alvermogenden Schepper en Onderhouder der Naturc daar in met alle
onderwerping en eerbiedt erkennen.
Wat de befe: hryving dier íeldzame kreaturen aangaat, wy hebben de zelve met alie zorgvuldigheit en
naaukeurigheit opgeftelt, en den aardt en de eigenfchappen van die dieren, nevens die dingen, waar
in de zelve het een van het ander verfchillen, voor zo verre die maar eenigzins hebben kunnen ontdekc
worden, naaukeurig gade geflagen en befchreven. En alzo verfcheiden voor ons over de Dierkunde hebben
gefchreven, hebben wy niet nagelaten de zelve te raadplegen, en ons van hunne nutfte aanmerkingen
te bedienen ; maar dootdicn vele der zelven, voornamentlyk die de dingen zelf niet onderzocht hebben,
en dus zonder eige ondervinding, maar alleen naar giífing, of op het goed geloof van voorgaande
Schryvers, daar van (preken, zeer grove misflagen daar omtrenr hebben begaan, en de dingen zeer verkeerdelyk
opgegeven, hebben wy nodig geoordeelt die misílagen aan te wyzen en te verbeteren.
By voorbeeldt, de anders vermaardei/Q'/e-r Aldríniandiis onderfcheidt, in zyn boek van de Slangen, die
dieren in twee foorten, namentlyk met en zonder voeten , waar van hy zcgt, dat de eene íoort, te weten
de grote ílangen, die voeten hebben, den naam van Draken voert. Dit is buiten alien twyffel een
grote misflag: want daar is een groot onderfcheidt tuílchen Ikngen en draken, en die dieren komen, by
malkander vergeleken zynde, geenzins overeen, 't en zy men de grote Ilangen oneigentlyk mee dien naam
wilde dopen. Men vindt immers nergens ílangen met voeten; maar zy kruipen en ilingeren zieh alle op
hunnen buik, gelyk ook 'in den Bybel, Genef. III: i 4 , duidelyk gemeld wordt, in deze woorden: De
Heere Godt zeide tot de flange : 'ver-vioeh zyt gy houen al het vee, en bauen alle gedierte des iields; op wwen
bläk zult gy gaany tu ßof zult gy eeten alle dagen wwes le'vens.
De Hangen worden gehouden voor een boos, wreed, argliilig en vergifiig gedierte, het welk zieh in
holle bomen, duiftere Ipelonken, en onder de aarde onthoudt, in 't ftof kruipt en wemelr, zynde lang
v.an ligchaam: gelyk dan Job, Kap. XXVI: i j , klar de lang-uiemelende fang noerat. Zy zyn zeer liftig
in iemandt te belagen, leggende niet aan haar hol, maar aan den weg, Genef. XLIX: 17 ; en Sirach
z e g t , Kap. XXV: zi, dat geen hoofi.lt zo lilHg is , als het hoofjt der ilangen. De flang is ook een
zinnebeeldt van den Duivel, aldus genoemd zCorinth. II: ? , en Openb. XU: y j XX: z, buiten twyifel
ziende op Geruf. III: i , daar de Satan, de verleider van Eva, eene llang genaamd wordt: want in 't algemeen
wordt gelooft, dat de Duivel, in de verleidinge van Eva, de gedaante van eene ilang heeft aangenomen.
Ondertudchen wordt de Satan in de boven aangehaalde plaarfen van Opeiib. XII: 5 , en XX: z
eene flang genoemd¡ voor cerft, oin zyne zonderlinge en ongemene argliiligheit , Matth. X; l i ; ten
Tom. I I . +*** tvYcJe
u