2 8 • R E R U M N A T U R A L I U M
valdè grandibus & flammeis. Narium nulla adparet nota. Dorfum rhomboidfeis iquamis, dilute flavis,
conipicuum, ad tenuis usque &: acuminata caudx apicem, maculis diftinguitur latis, rufEs, quafi fimbriatis.
Viperam ideò vocant nonnulli vetcrum, mi §^tramius, & alii, quoniam Viperarum inftar pa- '
rit. At SerpentiÈus tarnen magis eft afiSnis.
Num. 3. Mas prions.
Gracilior eft & tenuior fuá foemellâ, cui csterum quoad formam Sc piíturam congruit.
T A B U L A V I C E S I M A E T SEPTIMA.
Num. I. Vípera ex Kairo.
Inter diverías Viperarum ípecies iílharc cercc eminentiííima, ex Alcair in Portum Gaditanum, & inde
ad nos pervcnit. Natura in hanc unam omne fere ornamenti genus videcur collegiíTe ; dum nubium xmuli
ipiam pinxic variegatione, plurimis diíliníta coloribus, iaturate feadiceo, rubro, jflavo, albo, nigroj
qui rhomboideis in iquamulis,ex albo perfundatis, quam amccniilìmè inter íe ludunt. Capitis non
minus elegans eft apparatus. Species hxc thehani Colubri nomen ibrtitur, & Ceraßis y íéu comutis Sergenti" ®
hits acceníetur. Ceraßes Siameußs in Tabula X I X exhibitus haudparum ipil accedit.
Num. 2. Serpens amulatus, e Promontorio Bon^ Spei.
Corpus prsgrande, fquamatum, purpureum, latis anguftisque annulis, albis, à capite ad caudar usque
fiaem, exornatur. Annuli, caput & naiîim decorantes, dilute flavi fune coloris. Squams ventrales
dorfalibus alfimilantur j quum annuii corpus circulatim ambiant.
Num. 5. Serpens9 Africana, mnußula, ßava.
Supernam corporis partem aliquot diftinguun: macul« iäturatc Ç)adiccx. Squamuloe Veneris ex cinereofiavo
ruffae font.
Num. 4. Serpens Corallina, Americana.
Nomen hoc fortitur a fquamulis fuis, rhomboideis, tenuiíílmis, ruborc Corallino conipicuis. Nigricantes
prxterea macula dorfum, aliique fimiles, fed minores, ventrem pingunt. Subtus diluta regnat
flavedo.
Num. 5.
zecr groot en vurig. Men vindt 'cr gecn ncusgaten aan. Het
bovenlyf is lich:-gccl en ruitig gefchubt, en met rosverwigc,
brede, vlakken, Se als geioomt zyn, getekent en gemarmert,
tot het uiteinde van den dünnen,langen,puntigen ftaart. Eenige
oude fchryveis, als ^ a t r amm^ en anderen, nocmen dit foort
daar om cen Adder,om dat zy als de Adderen bare jongen voortbrengen.
Maar zy hebben anders mecr overeenkomft met de
Slangen.
Num. j. Hi/ mavmetje wan de 'voorgaande Slang»
Dit is de v^cérga en het mannetjc van de voorgaande Slang,of
Adder, zynde noe fchraalder en dunner dan des zclfs' vryfje.
Voor het ovcrige komt het in gedaante en telcening met het zelve
overeen.
Z E V E N EN TWINTIGSTE TAFEREEL.
Num. j. Adäerßang njon Kairo.
Dit is, waarlyk , cen recht pronkftuk onder de verfcheide
foortcn van Adderflangen, zynde van Kairo, overCadix, hier
gebragt, cn in myne handen gekomcn. De Niituur heeft deze
Adderflang mei vele fraaiVgbedcn verfiert, door de fchone tekc'
ning van wolkachrige marmcring, die met vcrfcheide verwen is
doorroengelt, nanientlyk donker bruin , rood , geel, wit, en
i w a r t , alle op het fraaiitc uitgehaalt, op ecn w juc n grondt, met
kleine mitige fchubbetjes. Het hoofdt is medc fraai opgelïhikt
en verfiert. Men noemt dit foort de Thebaanfche Coluber^ dat is,
^ebaanfche Slang, of Mder, en het wordt onder de Ceraflesy
dat is, Horen-ßangen, gerekenc: 00k komt de Siamfche Horenflangjdie
in het negenticnde Tafereel is vertoont en bcfchrcvcn,
yeel daar mede overecn.
Num. 2. Geringde Slang *van de Kaap de Goc
de Hoop,
Deze Kaapfche Slang is over haareroot, fchubbig, lyf, daC
paarsverwig is, verfiert deels met Brede, deels met fmalle,
Witte, ringen, enwel van het hoofdc af, tot het uiieinde van
den ftaart. De ringen, die over het hoofdt en den neus gaan,
zyn licht-geel van verwc,cndebuikfchubben komen met die van
het bovenlyf overeen, doordien de ringen rondom het lyf lopen.
Num. 5. Klein, geel, Slangetje, uit Afrika.
Het is met weinig donker-bruinc plekies over het bovenlyf
getekent. De buikichubbetjes zyn ros afcngeel.
Num. 4. Koraal-ßangetje uit IVeß'Indi'e.
Dit Koraal-flangetje is over zyne fyne, ruitige, fchubbetjes
Koraalrood, waiir van het ook dien naam drangt, en voorts met
zwarte plekkcn längs den buik bczct. Van ondcren is het lichtgeel.
Num.
TAB. XXV IL.
" Î i - H ;
iíltíh
i*;! m
l ï
II