R E R U M NATURALIUM
N u m . 5. Scinmlus, Marims, Amerkanus.
TAIÌ . X].
Vermiculis hic & Arañéis vefcimr, levius unde nutrimentum capit, quam Caraborum duiis è carnibus.
Ita nimitum univerià rerum natura comparata eft, ut creata cunda mutuas fibi conferant operas,
Animalque Animali vidum fubminiilret & materiam, qua fuftcntetur.
N u m . 6. Erica, ^thiopica, foliis decidáis, flore rubro, fpicato.
Ramulis, è caule prodeuntibus, adha:rent folia, k-tiUimè virentia, tenuia, fubdivifa, reclinata.
Dilute cinereus eft, qui caulem extus ambit, cortex.
N u m . 7. Erica, Africana, Foliis Corios ternis, flore Campaniformi, purpureo.
Folíola Corios smula, bina, terna, juxta iè mutuò pulchrè ordinata, caulem ambiunt ; cujus cortex
cinereo-griíei eft coloris,
T A B U L A UNDECIMA.
N u m . I. Serpens, Brafilienßs.
Nitidiffimè piíbo huic Serpenti, colore oliváceo imbuta pellis, nigricantibus maculis, per totum corpus,
concinne variegatur. Ventrem cinerea inficit albedo. Serpentum id genus ubarem fere fuperat longitudinem:
corpore eft tenui, caudàque acutiore. Efca ejus Aves funt, alíaquc Animalcula, maxime
tamen Avis Titu Braiìlienfibus diöa.
N u m . 2 & 5. Serpentes, Americana.
Pugnant ha; Serpentes inter fe, eò quod non una fint de ftirpe oriundse. Robur, quod exferunt,
maximum, in ludando,. artusqué inter fè, ad laffitudinem usque, contorquendo, fitum eft. Morfu
necquicquam moliuntur: fed tanta vi in fefe invicem proflant, ut iam jam fe mutuo discerpturs videantur.
Fradis demum viribus, utraquefe fubducit. Ludam hanc (Lufum nomines,per me licet) Vir fide
dignus, ex India Occidentali redux, mihi narravit tanquam veriffimam, & cujus ipíe teftis fuerit oculatus.
Bins hx Serpentum fpecies eariim de numero funt, qua: muribus infidiantur. Prior cinereó-grifei eft coloris,
ruffula per dorfum, fufcisque tstiiolis, annularibus, ad extremum usque cauds, cinda. Pofterior
lutea fubtus ; fupernà parte cinereo grifea ; tribus diftinguitur macularum nigricantium feriebus, ordine
juxta fe mutuò decurrentibus, ad cauda; usque apicem.
N u m . 4. Serpens, Americana, Lemnifcata.
Serpens ha;c Americana nigricantibus ta;niolis eft cinda. Colore, fuperna parte,eft cinereo-flavo, fubtus
dl utè flavo. Caput elcgantiflìmè eft fquamatum.
Num. 5.
lyf fierlyk gemarraert. Hec onderlyf is wie afchverwig. Deze
Slangen zyn ruim cen el lang, dun van ligchaam, met ecn zcer
Num. 5. Kleine jmige Zee-Scincus uit Wejì-Indi'e.
D e zelve leeft van wormtjes en fpinnen, die zachter voedfel
dan kreeften zyn. Dus ziet mcn doorgaans in de Naiuur, dac
het cene dier of fchepfel voor het andere tot onderhoudc gefchapcn
is, en dat het cene van het andere beilaat.
Num. 6. Ethiapìfche Bei, met rode hlomtjes.
D e blaadtjes, die aan eenige taliics aan de zyden uitfchieten,
zyn van een zeer fchoon green, dun, van ecn gefcheiden, en
achter over vallende. De buitcnftc fchors van dcn Ucci is licht
afchgraauw.
puntigen ihart, en aazen op vogelen en andere gediertens, en i.,
't byzonder op den vogel, die van de Brafilianen ?//« genoerat
Wörde.
Num. 1 en 3. Twee Weß-lndifihe Slangen.
D e zelve vechten tegen elkandcr, om dat zy van geen een gellacht
zyn. Harc grootftc kracht beftaat in het wringen en door
cen flingcren van hare leden, tot dat zy mocde zynt Zy werei^
zieh niet met byten, maar blazen zo vrecfTclyk tegen elkandcr.
Num. Heißruik uit Afrika ,
hloemtjes, als klohjes.
met pttrpere
Het is cen fchoon gewas , met enkclc kleine blaadtjes , die
mee twee en drie naaft elkandcr rondom het Ílrnüíjc zitten. De
fchors van de Itruik is afchgrys.
ndien gckomen, voor cenc waiitheie, daar hy zclf ooggctuigc
van was geweeft, verhaalt.
worden onder de Muizerpvan^ers
' Dezc twee geflachcen van iilangen
mgers gctcle.l3ic van Num. 1 is fraai
gcnngt met bruinc banden of ringen eot aan hee uiteinde van den
E L F D E T A F E R E E L.
Num. Keurlyl fraai getekende Braßliaanfchi
D e huidt is o lyfkoleur, met zwane vlakken over het g.iiirchc
puntigen ftaare. Num. J is geel van ondcren, en van boven met
drie reienblaauwacheige vlakken, op ccn ordentelyke wyzc neffens
clkandcr ftaande, als getygei t , tot over het uiterlle van den
ilaart lopcnde.
Num. 4. Weß-lftdifche Slang, met banden.
Dit Wcft-Indifch Slangetjc is met zwartc bandtjes gcriijgt.
Het is van bovenafch-gecl,cn van ondeien wat lichter geel. Het
hoofdt is fierlyk gefchubt,
Num. f.
¡ÍJ!
3 t
I'