I
R E R U M N A T U R A L I U M
p m g a n t u r m ub t u ^ ^ ex p o r r c f l . s vancgatur.
n i s , haud immer i t b Sewator hmmmm n omu u n d u s .
Num. 3. Lacerta, Africana, volans, fm Draco voUns.
P e r fuper iou corporis dilaté ccerulcas, m i n a t i s , fubrotund.s , fcjaamul i s veftimr. A b ad c u a m corp^
« faturatl fufco nLo & albo exrerius, m m limbo quodam per circumferentiam : teguntur & h s tem
o d ^ & Icnrè deglutire illam poffmt : vermiculis & mufcis vefcuntur , nec ullum d amn u m mferunt.
Num. 4. Angais, Scytale, minor elegans, « Chio Ínfula.
S q u a m u k e j u s exigux fubf t ratx, fufcx, albis nigrisque p u n d i s quafi obferuntur.
Num. 5. Serpens, eximia. Africana, crocea, fronte alba.
C o r p o r i s faperni f q u amu k pulcherrimè crocea funt : fions alba= ocuU lucidi , carulei. Squama inf
e r n i transverlales in totum candicant.
Num. 6. Erica, Africana, Myrti folio, acuto, if hirfuto.
F l o f c u l i ex apice o r iundi , turn & ex ramul i s lateralibus feptem vcl o d o fimul ^«"S^'^g^ji' f ' j f
p e d u n c u l i s pendent : petalis finguU conftant quaternis dilute purpuréis- eaue medio ílamma terna
r u a t e r n a , ^globulo luteo in apice coronata, cxfurgunt. Tmncu, iaturatc lutcus utrmque fobs veftii^
uf- TA B U L A
wer kleine fchubbet jcsbezet is, hceft zy Witte, ronde, oogen»
•Witte,fmalle.bandtjes Over het bovenlyf, Witte plekken over de
fchinkels en vocten, als mede Over den nek, en Over het diklte
cinde van den ftaart, die als gemarmert is, met donkere en op
•witeeborduurdefchilden, die tot den langen en heel puntigen
ftaart uitlopen. Het voorhoofdt is met dne Witte cn twee rosachiieebanden,
met ronde fchubben,gericrt. Het ondetlyf .s bezet
met witc fchubbetjes, en met bredc witte kanten aan de zyden
van den buik, met bmin ccnigzins vermengt als gevlamt.
De kleine bovenlyffche fchubbetjes zyn met witte, die daar als
door heen fchynen, bezaait. Over den ftaart lopen kleine tandties,
zaaRswys. Kortom, deze hagedis is volmaakt fierlyk. Men
zou haar 00k met recht den naam van bcfibuier dir minjihin
kunncn geven.
Num. 5. Fraale •vhegmdeKroJ-HagedisjcfDraal,
uit Afrika.
Zv is over het bovenlyf licht-bkaiiw, met kleine rondachtige
fchutbcties beklced. De vlcrkjes zitten aan de bovenlyffche
huidt, en veripreiden zieh van de voorfte tot de achterfte poten,
daar ZV aan de bovenfchinkels mcde vaft gehecht zyn, gelyk een
waaiei, dien men uit en in een kan vouwen. De mtgelpreidc
vleuaels zyn van boven fierlyk gemai-mcrt cn gevlakt, aan de
buitinzyden met donker-bmin, zwart en wi t , en met een fcom
»an de kanten. Over de vlerken zyn 00k kleine dünne fchubbetjes.
Zy hebbcn vier voeten , gelyk de hagediiTen , en een
langen puntigen ftaart. Her hooßt is met twee kleine knobbels
als in plaats van horens uitpuilende, en met fchubbetjes bei
c t ' Zy hebbcn heldere cn vurige of flikkerciide oogen, met
ML
een fpitfen bek. Hare long is kort en dik, gelyk die der Salamanders,
de tandtjes zyn kldn en puntig De krop z. t vaft aan
het onderfte kakebeen en den hals. Zy bewaren daar eerft hua
aas in, tot dat zy het met gemak langzamelyk kunnen neerzwelgen.
Zy voeden zieh met kleine wormt jes en vliegjes, en doen
gecn kwaadt.
Num. 4. Sierlyk Stokßangetje man Chio.
Het is zeer fiiiai bekleed met bruin over de kleine grondfchubbetjes,
mcr witte en zwarte flippen als overzaait.
Num. 5. Ottgemen Weß-Indifch Slangetje.
Her is fchoon faftaan-geel over de fierlyke bovenlyffche
fchubbetjcs, met een wit voorhoofdt, en heldere blaauwe oogen.
De onderfte dwarsfchubben zyn geheel wit.
Num. 6. Heigemiafch uit Afrika, met hladeren ah
die man Mirth, heel haairig, en funtig toelopende.
De bloemtjes fpruiten boven uit den top met Zeven of acht
byccn, hangende aan kleine dünne fteeltjes, als 00k uit de ter
ziden uitfpraitende takjes. Zy zyn alle verdeelt met vier lichtpaarsachtige
bloemblaadtjes. Uit ledcr bloem komen dric of
vier fpiert;cs met een gecl knopie boven aan. De ftam is donker
gccl, aan weirzyden met bladercn bezet.
Z E V E N