T H E S A U R U S .
tonfpicitLir apparatus. Nec minus elegans caput punftis concinni digeftis, & marmorea-variegation,
adblanditur. Squama: inferiores ex pallidè viridi flavefeunt. Hinc inter viliores certè minimè referenda
eft ha^c fpecies. Capita harum Serpentium ideo inter fe oppofuimus ;fiquidem Animantia i f thic, primo
demum Vere ex hybernaculis prorepentia, capitibus fefe mutuo petant, olfaflura, num compari fuo occurrant
; hocq«e non invento a M u m denuò fe conferant. Quam certè mutuam horum AniiLntium
daginem meis egomet oculis obfervavi. au m n m
T A B U L A C L U I N Q . U A G E S I M A E T T E R T I A.
N u m . I.'' Serpens, mirepíBa, Mh.etu\]¡í diSa, ex J ana.
Squamulas ejus, dilutè ThalalTino virote confpicuas, txnia: ex Gituratè rufFo quafi flammea, d capite
ad finem usque cauda;, transverfaliter per dorium dispofita:, exornant. Caput, rubente veluti colar,
f u c c m a u m miignes gent fqijamas, dilutè rufFas, bims fupra oculos Imeis transverfis, albicantibus di^
Itmitas. Utrmque ad latera fquamarum ventris infimarum continuata qua:dam linea, nigricanti filo ferico
iimilis, exporrigitur. Squama: ipfa; de reliquo dilute flavefeunt.
N u m . 2. Serpens, limnifcata, Lurus diña, ex Martinica,
Martinica: h^c progenies, ab incolis Utms adpellata, pulcherrima, elegantiffimè elaboratis quafi ta:
molis, verficoloribus, exomatur. Mas eft, binos gerens aculeatos tefticulos, extra corpus, prope anum
hx-remes, afterifco notatos. Caput, venuftè pi f tum, rubicundo collari circumambitur. A cervice ad
acuminati^ usque caud^ finem, funiculus protenditur, dilutè rubens, fuuratius rubris utrinque noduUs
denPe ftipatus.^ Huic ab utroque latere proximo: ha:rent iquama: teííellata:, dilutè flaventes- quas ali^
excpmnt^dilute carulea:, juxta ventrem dispofita:. Squami infima:, fuo & divites ornatu, difutè ciner
e s , ípadiceo Imgula: punito ornantur. .
N u m . 5. Vípera, Americana, ex Ínfula Cuba, Mmgonizo diäa.
V e n i i f t i f f i m a h icce Vípera incomparabile Natura artificium exprimir. Inde profeíto nativum proftar
Textoribus exemplar tara in capite feorfim, quam univerfo in corpore exaratum, quod imitantes elegir
t i í f i m am conficere ta:n.am polTent. Squama: rhomboidea;, fulphureo tinfta: colore, fimplicibus &
minatis per omnem corporis fuperficiem diftinguuntur Imeis, fpadiceis, qua: minimis è maculi,, pun-
•äisque partim ruffis, partim nigricantibus, quafi coaluere. Imi ventris fquama:, ex favo cinerea:
uno vel bims fingula; punftis, nigris, guttat! ííint. i-uc r c a . .
N u m . 4. Serpens, viridis, ore acuminato, ex J au a; Aspidis fpecies.
Caput ejus longinfculum antica parte magnis tegitur fquamis. Fertur ha:c fpecies auditu pcracuto
o l t a i t u iorti, atque eximia oculorum ade, gaudere. Sc ex improvifo alia Animanti a fie afflare poife, uc
h x c
onderei! zyn bleek grocn-gecl. Dit is mede gcen van' t gerinsftc
foort. Dar wy de hoofden der Slangen naar malkander'toe fchiltken,
js de reden , dat deze dieren des voorjaars eerll voor den
dag komen, hunne hoofden te zamen iteken, en i-uiken of het
hun weêrga is: zo neen, trekken zy hunne hoofden weder te
rug, en kruipen weg. Dit is een naaukeurige opleitendheit van
deze dieren, het welk v y met onze oogen gezicn hebben.
D R I E EN VYFTIGSTE TAFEREEL.
Num. I. Schon getehnde Ja'vaanfche Slang, die
•van de inlanders .^betulla genaaiiit lüordt.
Z y is licht zee-groen over hare fehubbetjes, met doiiker loll'e
gcvlamde bandtjes dwars over het bovcnlyf",van't hoofdc tot het
uiteindc van den ftaart. Het hoofdt is van voren boven de oogen
met twee witte dwarsftrepen over de lieht-rolTcgrotc fehubben,
en als met een reden halsbandt omringt. Aan weerzyden
van de ondcrlyfTche fehubbcn loopt in zyn gcheel een zwane
ftrecp, gelyk een zwartc zydc di-aadt. Verder zyn de fchubben
hchtt ggcceell..
N u m . 1. Gelandeerde Slang n/ati Martinique,
Lurus gebeten.
Deze fchone Slang, met fraaie banden, als met fierlyke doorwrocluc
linten, iiit verfelicide koleuren bcllaande, is ons van't
eilandt Martinique medegebragt, daar zy genaamt wordt.
Het IS een mannetje, met twee ilekclige balletjes, die zieh bui- itfw. II.
ten t lyf by de opcning vertonen, met een fterrctje aànmwezcn '
Het hoofdt is Cerlyk mtekent, en hecft een roden htubandf,
die rondom gaat: van din nek, tot het uitcinde van den puntigcn
llaart, loopt een licht rode bandt, die aan weérkanten diüt
byecn met hoger rode knopjes getekent zyn, Naall deze fnoer
zyn aan beide zyden hcht gcle mitige fchubben ; dan volgen l;cht
blaaUNVe längs den bmk. De onderlyffche fthubbcn zyn mede
> ™ °1' 'cder fchubbe, die licht afch-verwig zyn, zit een bi oin
Num. 3. ^merilaanfche Adder, genaaamt Umgonizö,
-van het eilafidt Cuba.
Deze fierlyk opgefchikte Adder is van 't eilandt Cuba medegebragt,
zynde een ongemeeh pronkftuk van de Natuur De
hntewcvers, dit fraaie natuurlyke voorwerp vojgcnde, zoudcn
een fchoon hnt daar naaf kunnen maken, zo wcl naar 't hoofdt
in zyn byzonder,als naar het gehele dier. De ruitachiige fchubben
zyn zwavel-geel, met brume enkelde en dubbeldc liniSn over
het gehele lyf, van kleine plekken en Hippen als aan malkandtr
gehecht, welke ten dele mede ros, ten delc zwart zyn. De onaerlyflihefchubben
zyn geel afch-verwig,mei een en tweezwarte
Itippen op ieder fchubbe.
Num. 4. Greene Ja'vaanfche Asfis-ßang, met
een funtig toelopende hck.
Het hoofdt is lang, en met gi'ote fchubben van voren bekleed
Daar wordt van getuigt, dat zy fnel horen, fterk ruiken, een
icherp doordringend gezicht hcbbcn, en onvcrwacBt een ander
dier wcten te fpatten, of aan te blazciij wasr van hcc zclve voo'c
O als
1
F!