541 RE R U M NATURALIUM
TABULA CENTESIMA DECIMA ET QUARTA.
N u m . I- Pil^ Vìtulina, alba y Tophus, feti O^uum ex Vítulo nofirate.
Pilis conftat pcnitus albicancibus, qui lambim ab ipfo Viculo derafi, deglutiti, ícnílm in pilam concreverc,
motùs & rotationis continua: vi fphxricá forma donatam. Lanionibus ovum Vitulinum adpellatur.
Chylo, utpote fucco fpiUiore, tenace, atque pingui, pila hxc niui-itur veKui & conglutinatur,
minime digeililis in ventriculo ; íiquideni tenaciores fint pili, exque his nata pila major, quam quar in
inrelHna qucat devolvi. Unde eundcm in Vcntriculum perpetuo revolvitur, ibique, tanquam in mola
fullonia, aut uti pileones c varii generis pilis fuos cogunt pileos, prciTu in globum deniatur. Madati
vituli fuis in Ventriculis ejusmodi non raro pilas monílrant, quarum mihi plurimas fxpius Lanionum famuli
pro mercedula adculerunt recentiffimè extradlas. Colore gaudent eot em , quo pili vituli. E pliiribus,
quas cxhibcre poiTem, quatuor iàltem loco fpeciminis hic reprxfento, colore inter fé diverfas: unde
conjcdu fiicile elt, quousque colorum varietas in illis ièiè extcndat. Textura omnibus eft eadem.
Recenter è ventriculo dcprompca: admodum ponderofar funt, fuccoque Chyloib pleniilìmx, cujus fi tantillum
Laóli dulci inÌlilatur, mox nafcitur coagulum. Ufui vix ulli inferviunt, prxterquam demonftrando
modo, quo pili in corpus durum inter le compìngi queunt. Ut vero per ic manifellum eft, illas
bisce animantibus incommodo eiTe^ ita tamen mortem inde produci, nullo hadenus exemplo Lanionum
ulli conllitit. In Vaccis etiam xzate proveitioribus, rarius quidem his in oris, at aliquando tamen
ejusmodi mveniuhtur pila:, qua:, crulH obduds, pilofam intus materieni maxima ex parte comiTioIitam
gerunt. De his plura in decurfu.
Num. i. Eft Pila è Vitulo dilute ruffis pilis veftito protrala.
Num, 3. Eli: Vituli dilutè fpadicei.
Num. 4. Ex pilis conftat ca:ruleo-griièis, ex albo mixtis. Sunt & ex nigro albicantes ^ fiquidem,
ut fupra d i i lum, varios vitulorum colores referant. Memmit &; Plinius generationis harum Pìlarum^ Se
WuYus ¡ Scheiikius in Lithogeneßa 3 aliique.
N u m . 5. Pila Vacca nofiratis.
Ex cinereo griièa pileum refere abaphum ex albo grifeum. Denfiilìmè tamen concreta, è pilis minutis
curtisque coada, cruftx expers, & , panni inftar, taótu mollis eft. Refecui fruftulum de ejus parte
fuperiore, ut interna pateret ftrudura, qu£ paulo longiores equidem oftendic pilos, at deníc interim
compacítos, & veluti glutine perfuíos.
N u m . 6. Fila Equina, Americana.
Ex Eciui Ventriculo ha:c exfeila eft in Infula Trinitatis dida Americce meridionalis. Nativam ejus
magnituJinem icon accurate exprimit. Hippolithi etiam Se Bezoar Equini nomine ab aliis iniìgnitur hxc
Pilarum
H O N D E R D EN VEERTIENDE TAFEREEL.
Num. I. Witte haairhaly vit de maag'van een
inlandfch ^et Kalf gefneden.
D e zelvc is hcel wie van haair, zynde door het lekken van hct
kalf zclf het haair al langzaraerhandt cot een bal aangcgroeic, en
hcbbende door hct gedurig draaien en omkantelcn cene rondc
gediianre bekomen. De vlecfchhouwcrs noenaen dezen bal een
Kalfs-ei. Hy wordt door de g y l , dat een dik en lymig fap is, en
van natuur vet , als gcvoed en aaneen gehecht, Itunnende in de
maag nlec vertei-cn: want voor eerft is het haair taai, en de bal
te grooi , om de natuurlyke opening te kunnen paiferen,wordende
telkens -weder te rüg gedreven, gelyk als in een vulmolenj of
gelyk de hoedemakers huniie hoeden uit verfcheide haairen in
malkander werken, dus worden de haairige maagballen 00k in
ccn ronde klomp gcdrukt. Als de kalvercn gelTagcn worden,
vindt mcn dikwils in hunne maag zulke haiirballen, welke ons
veelmalen door de flagersknechts voor een kleinen drinkpenning
vars uitgcfnedcn zyn gebragt. Gelyk de kalvercn van haair
z y n , zo zyn de ballen 00k van kleur. W y zouden wel vele foorttn
daar van kunnen bybrengen, maar verbeeiden hier alleen vier
rtuksjicder van cene byzondere ver\ve,\vaar uit men wel kan afncmcn
hoe de overige kleurcn vallen: ook komt de bereiding in
de maig ovcreen uit. Als zy cerfl uic de maag komen, zyn ze
zcer zwaar en vol met gyl uit de maag aangevulr, zo dat, als men
cen weinig daar van in zoete melk g i t t , hct de zelve ten eerften
doedt llrcmmen, offchiften. Zy zyn van gecngebruik, maar
ftrekken alleen tot ücfhebbery, om te zien hoedanig deze haairballcn
zieh formeren. Dat ze deze dieren hinderlyk zyn, kan
rjpn ligt begrypen: doch dat zy daar van ilerven, wordt van de
flagers nict gelooft, om dat zy gccn voorbeeldc daar van hcbbcn
gezien j want daar worden 'er ook in oude kocjen gevonden,
doch felden hier te lande, die met een koril omgroejcn, en waar
aan het haair meeft verteert is, waar van wy in 't vervolg meer
zullen zeggen.
Num. 2 is een diergelykc foort van haairb:ü , uit een licht
roshaairig kalf gehaald.
Num. 5 is van een licht kaitanie-briiin kalf.
Num. 4. Deze is blaauw grys-haairig , met wit vermengt.
Daar zyn'er,die zwarthaairigzyn,met wit vermengt;want naar
de kleur der kalvercn is, dus zyn ook, als reeds is gezegt, de
ballen. Men leeft van de generatie dezer ballen ook by Plinius^
als mede by Scbenkiusj in Lithogemßa ^ cnz.
Num. 5. Inlandfche Koe-hal.
D e zelve is afch-grys van vcrwe, en voorts als cen ongcverfdc
wit-gryze hocdt, maar zeer digt in een gegroeit, kleinen
Jiort van haair, zonder korit, cn zo zacht als lyn iaken in 't aanvatten.
"Wy hebbcn een ftuk daar van bovcn af gefneden, om
den bal van binnen te kunnen bcfchouwen, daar 't iiaair icts lauger
valt, doch ilyf gcvul t , enalsgcpapt.
Num. C. Maaghal uit een Paar dt gefneden op 't
eilandt Trinitadoj in Zuider Amerika.
Hy is in zyne natuurlyke grootte evenecns als de figuur, in de
nevensgaande plaat vcrtoond. Zy worden ook Hippolithus en BezoarEquinus
genaamt,cn iirygen,na dat zy velejaren in de maag
hunncQ