T H E S A U R U S . 73
i n f r a q u e o b f i t u m , linguàcjue longà, bifurcará, donatum. Defunt & huic fpedei fqiuimx Venttis transveriales,
Serpcntibus cerrellnbus proprix ; at glabra per totum eft pellis.
N u m . 2. Serpens, marinus, Americanus, cum mamlis Tigridis ¡ mas !
Murmis 'valle affinis.
Squatnarumexpers hujus cutis, gramíneo virore faturata, obfcurè ruffis defuper maculis, Tigridis ad
mftar, variegamr Ventris color idem at dilutior, macuiis quoque dilucioribus d.lHnaus. Caput,
quadaiuemis gibbofum, peramphs & fcintillantibus ardet oculis, bifidamque Hnguam exerit : nec denabu
poller, nec nanbus ; ,n(,dentes autem Nafo vifuntur bins verruculo.- acutiores! Cauda m acumen deílnit.
Haud minus tortilis eft & volubilis lia:c fpecies,ac Scrpentes terreftres.
' N u m . 3. Serpens, marina, Surinamenfis; faminai Murxnis'ualle affinis.
Dorfum huic obfcurè fpadicelim ànnulis quafi dilutè ciñereis, nullo ordine inter fe dispoíitis, varie<Tatur.
Venter lubriiíFiis quaquaverfùm ocuRs circukribus, annulos inter temeré digeftos collocatis m à -
cuktUr. Caput xquale, non gibbofum, lucidis gaudet oculis & lingua bifida: quatuor rotundi'oceiu
anrerius naio mharrentidum narmm nulla, nec dentium, reperiunmr veftigia. Fcemella ha-c Mura:na- elb
Serpentum ha:c ipecies Ranas aquarum íncolas infeftatur, prxprimis autem illas, quarum iequens niirael
rus exhibet Ipecimen. ^
N u m . 4. Rana, Surinamenfis, macuiis afperfa.
I f t l K c latis, cochlearium armulis digitis, anteriis quaternis, pofteriùs autem quiñis donatur, remiaio
mternatandum in erviencibus : quum enim palmipedes non fint adinllar Anicrum & Anatum 'NuSra
aliam illis effi^it digitorum ftrucluram, natatui qua: eli accommodata. Color huic (pcciei ex cinereo
Havelcens, rufiis, oblongis macuiis, tanquam ocellis, pulchrè variegatur. Univerfo ventri puncVa nigncantia
inuruntur Femora cum pedibus tenuia & gracilia variegatis tarniis cinguntur. Auricub panter
atque ocuh conlpicui valde 6: infignes. ^
N u m . 5 & 6. funcus, aquattcus, Surinamenfisi ex innumeris filis conftans.
Juncorum ha;c fpecies longiffima, foliorum apicem acùs inftar acutiffimè convergenrem habet Folia
nonnifi ex mnumer^ conflantur fibrillis, tenuiffimis a;què ac tenaciffimis, viridi membranula obvolut.s
Sic coadunata ha:c hiamenta fortiftimum conficiunt vimen, quod furfùm verffis artìius coiens, & lignofum '
quali m aculeum mutatur, ouo incola: ad faccos craflìoris fili, & fafciculos confuendos, utuntur Multa
lune notatu digna in mirabili hacce pianta occurrunt.
Num. 7.
bek, die onder en boven voi puntige tandtjes is, met cén lanffgegaiFelde
tong. Dit loort heeft ook geen dwarslchubbcn Jp
dert bulk, gelyk andere Hangen , die op 't landt zyn: maar is
glad van huidt.
Num. 1. Hit mmnetje'van de IVeß-imlifche Water
of Zeeflang, met getygeráe 'vìahken.
Dit is ook cen byfoort, uit Weft-InJie gczonden, en in
zee levende. Hec is heel gras-groen , met donker rosachti.oe
plckken als getygert, over zyne ongefebubde huidt. De buík
IS lichter-verwig, als mede de pletken. Hct hoofdt is eenigzins
gebogchelt. Het heeft grote Hikkerende oogen, en een gdplele
tong. Men vindc 'er gcen tanden , noch neusgaten aan,
maar twecf kleine puntigc wratten op den ncus. De Itaarc loopt
flomp toe. Zy kunnen zieh draaien en omwringen zo wel als de
landüangen.
Num. 5. Derde lyfoort van Waterßung, uit Suriname.
Z y is van cene donker-bruine ver\ve,met lichte afch-verwc als
onirmgt, maar zeer verward door cen gemarmert over hec gehele
bovenlyf. Hec ondcrlyf is licht ros, en doorgaans met ronde
oogen tulFchen de verwarde ringen gcvlakt. Deze hcctt ccn gelyk
hoofdi, met heldere ooeen, en een gefplete tong. Voor op
den ncus zynvier kleine,ronde,oogjes,maar geen neusgaten noch
tanden^ Die is het wyfje van de Muur-aaH Dit geflacht van
Waterflangen aaft ook op de kikvorfchen, die zy in' t water
Tom. II,
vinden, en in' t byzonder deze,die by de volgendo Num. 4 vcrtoont
wordt.
N urn. 4. Bont-ge^iakte Surinaamfche Kik'vorfch.
Hy heeft brede i^^lepi wüiv-jinge vingers,
van voren vier, en vaa
achteren vyf, dienern le om d'iar tnedc te lutjcu,roejen, ur oF te lc ¿zwemmcn.wcmnicn.
Ora dat de vingeren niet aan elkander vall gehecht en gellocen
zynmetecntuilchenveljgelyk die der ganzen cn eendcn,hccft de
Naruur hen ecn ander maakfel van vingcrai, als Icpels, meucgedcelt,
om daar mcde re kunncn zwcmmen. Dil iborc is afch-'
gccl, met rolTe langweiplge plckken, als oogen, gefierc. Hec
gehcle ondcrlyf is vol zwurte Itijipcn. De fcliinkcls en benen zyn
fchraai cn dun, raec gemarmerde banden omringt, en groot vun
ooren en öogen.
Niim. 5 en 6. T-wee Bfeigenvaß:heny uit Suriname,
zeer lang, en ho^en aan het einde der hiaderen
heel puntigj gelyk een naaidt.
De bladeren beftaan enkelyk uic ontelb.irc draadtjes, ofverdtjcs,
die zecr dun en fterk zyn, alleenlyk mcc een dünne grocnc
huidc overtrokken. Deze veelvuldige draadtjes maken een ftcrkcn
baiidt, die zieh opwaarts dringende valt in een perft, en
havdlioucig , gelyk in een doren, verändert, waar van de inlanders
zieh bedienen om grove zakken, baalen, enz. te naaien. Uic
dit verwonderingwaardig gcwafch is veel te zien eu te leren.
T Num. 7.
Ii'
Si