20 R E R U M NATURALIUM
vimus. Tota hujus fuperfides, à capite ad caudam, latiufculis fafdis, circubribus, atro-furds, drcumdatur.
Squamx corporis, cinereo-grifea;, intermixto albo, variegantur. Gliribus , muribusque fylveftribus
dicunrur vivere, quorum tamen neutrum in difleftis reperire mihi contigit.
i
T A B U L A UNDEVICESIMA.
N u m . I. Serpens, Cerajles, Siamenfis.
A Grasco derivatur vocis Cerajles Etymon, Comutamque indicar Serpentem ; uti in Prolegomenis adnotavimus.
Commoratur Serpentum hoc genus maxime circa urbem ^gypti, Alcair ditìam, ibique
fpeciem fuam propagar. Talem inde transmiiTam accepi. Tabula XXVII exhibitam. Earum longiffim
x fesqui ulnam non excedunt. Avibus viaitant; prout me docuit hujusce inftituta diiTeftio: avicula
enim, cujus figuram Num. 2, exhibet, ejus in ventre complicata hsrebat, capite reclinato, femicorrupta.
Vid. fub Lit. A. Csterum Serpens ifthxc elegantiffime picSbi eli. Cutis corporis, fub fquamisj ex
cuiereo grifeo perfundata, nigricante & albo colore exquifitiflimè variegatur. Venter cinereo-flavefcens
impreflas majufculis fquamis nigras albasque monllrat maculas. Capite eftlongiufculo, edentulo. Cauda
acuminata ienfim ab ortu fuo gracileicit.
Num. 2. A'Vis Colubri, Orientdis.
Colore ha:c Avicula facuratè ca:ruleo, vegetiflimo, reiplendet; dum collum anterius fuavè albicar.
Roftro longiufculo biiulcam, more Serpentum, linguam recondit. Sibilo fuo Serpentes eam alliciunt;
aftuque c,iptam, iapidiiTmium ferculum, latranti fuo ventriculo transmirtunt. '
N u m . 3. Serpens, elegantijjima, ex Guinea.
Capiti faturatè ceruleo albefcens obtenditur arculus. Utrinque à latere capitis, ad caudiE usque
apicem, feries decurrit nigricantium macularum, funiculi inftar corallini, invicem concatenatarum. Que
per dorfum fparguntur, nigra: m a c u b , pulchrè juxta fe mutuò dispofits, finguls tamen aliquo modo
fcparatx exiftunt, ^
N u m . 4. Eaiem Serpens.
Infernam exhibemus hujus Serpentis faciem, qua puntìis nigris diftinftam oftendit albedinem.
N u m . 5. Ramulus Ericx, Africane, frutefcentis.
Folia tenuia, angufta, Coriosxmula, ex alis fuis protendunt flores oblongos, tubulatos, purpureos
quorum, e cavo prominent acuta, gracilia, filamenta. Pra:bet hic ftutex latibulum Serpentibus, videturque
2e Ì5 van het hoofdt tot den ftaart met zwart bmine,brede, ringbandcn
getckem. De fchubbcn zyn over hct lyf afchgraauw,
met wk gemarmcrt. Men is van gevoclen, dat dezc Slangcn
op BofchratLen en Bofchmuizen aazen i maar ik heb 'er gene
in gevonden.
N E G E N T I E N D E TAFEREEL. e
N u m
Num. i. Ooß.Jndifch 'Vogeltje, of Blolmxuiger,
Colubri genaamt.
Het is van een fchone hoog-blaaawe, weerfchynende, verwe,
met een witte onderkeel, lang van bek, mct een gcfplete tong,
als die van een Slang. Hct laat zieh door het gcSiifel der Slangcn
lokken, cn door hare lilligheit vangcn, om hären gragen
ouik mct die Ickker beetje te vullen.
Siamfche Gehoarnde of Haom-Slang. U'' itnemend fmai getehtid Sla»getje
uit Gmnea.
In 't Grickfch draagt dezc Slang den naam van Cerußti, het
welk een (iebooriide of Hoor>t-Skng betckent, waar van ons
Voorbericht kan nagczien worden. Dit geflacht heeft zyn vcrblyf
in Kai ro, daar h cc voorttcclt. Van diiar is *er iny cen van
gczondcn , die in hcc X X V I I Taferccl vertoont wordt. De
grootrte zyn nict boven een en een halve el lang. Zy leven van
vogelcn, gclyk ik heb bevonden 5 want wanncer ik dcze den
buikopcnde, was daar cen vogel in, mct zyn bek achter ovcr
leggende, en een dclc aan het vergaan zynde. Zie ondcr let. A.
Het afbeeldfel van 't vogeltje Voigt Num. 2. Wat aangaat de
Slang, de zelve is zcer fchoon gerckem. De grondt onder de
fchubbcn over het lyf is afchgraauw , mct zwart en wi t uitnemend
fraai gemarmert. Hct cndcrlyf is afchgecl , met zwart en
wit gevlakt op de grotc fchubbcn. Zy heelt cen lang hoofdt,
zonder tandcn, cn een puntigen Haart, die zieh b y ' t achtcrlyf
Hct hoofdt is blaauw, cn hceft boven op cen wit boogje.
Aan wc6rzydcn van 't hoofdt, tot het einde van den Haart,
loopt cen ry zwaric vlakjes, die aan malkandcr gehecht zyn,
als een fnoer koralen. Over den mg zyn zwarte vlakjes, Jie
net naall clkandcr, doch eenigzins gefcheiden ftaan.
Num. 4. Het Zehe SUngetje mm anderen .'wit,
mct xviarte ßipjes, getelent.
Num. 5. Taije iian een grote Afriiamfche Heißruik.
Dcze Heillruik heeft kleine fyne blaadtjci, gelykende naar die
van de Coris, met lange, pypige, paarlTe blocmcnhoofdtjcs, cn
daar uit ftekendc dunnc haairtjes. Onder dcic flruiken verbergen