T A B . XXXIX,
• T H E S A U R U S .
elliptic®, (padicex, per fuppofitam Iquamaram albitudinem tcíTcllacim divilij ornant.
cherrima eil piftura. Vcntris fijuams ex cinereo albicantes temillè variegantur.
Capitis etiam pul-
T A B U L A TRIGES IMA ET NONA.
Num. I. Serpens, Arabica, ScolapaX diSai mas.
Mirabili fuperba apparata caput oilentat prargrandibus fquamis, flavis, aliisque minoribus, albis & rubris,
omatum. Collari dein luteo fuccinfta reliquum corpus fingulari macularum genere, qua; ina:qua-
Ics, angulata-, Cliaracteres quali exprimere videntur, pulchrè pittum, atque variegatum, exhibct. Albicantes
hcic cernimtur fquama:, argento veluti obduftar, vivida luce corufcE, quas alis quardam fuperequitant
, faturatè fufca:, diverfimodc figurata;, miro Ipeftaculo in prioribus tanquam deliquefcentes.
Stupcndam adeo piituram detegit in hac Animantium ipecie oculus, quam nec diifcribere verbis quispiam,
nec c i lo, aut penicillo, vel fummus etiam artifex pro dignitate imitati queat. Omnipotens Na.
tur:c Architeftus qui-cunque hominum eludit artificia, utpote umbram (altem, corporis expertem, referentia
mirandorum Ejus operum. Mafculus hie eft iftius fpeciei, ventrales fquamas dilutius fufcas gerens,
quam Focmella proxiinè íubfequens.
N u m . 2. Serpens, Arabica ; fcsmella prioris.
Goloribus fere miri fimilis, pidura: tarnen modo & variegatione discrepat. In aliis paricer Animan^
tibus haud rarum eftj marem videre, tanquam faemella: caput, dotibus hac fuperiorem. Ita Natur;E
Conditor iuprcmus, pro fuo quilibet ingenio, comparavit. Exemplo fic cum Gallina Gallus faltem
vulgaris y auc fuá cum fcemella Pav e cdiudv e animal.
Num. 3. Serpens Ceilanica, Boyuna diäa.
N o n incoia: diintaxat CeylanenfeSj fed Luiitani hanc Serpentem ita vocanc; quod raro tamcn
contingit, eani videre amane, credentes, proiperam fibi ab ea fbrtunam adferri : undc & libenuTi ipfi ad
fe prxbent adicum imperterriti. Qiim Cingaleiifes honori fibi diicunt & bono omini, quando ipforum in
sdibus commorantur atque pariunt Serpcntes ifta:. Qui dorfum inveilit, amictus, longc iuperbiilìmus,
pulcberhmis pingitur iquamulis, teíTellatis, cinereo luteis, quas macul;^ grandes, faturatè fpadice^, vanegant.
Ad latera ventris utrinque macula:, ^uttxque, minores, dilute rubellcc, confpiciuntur. Caput
elegantibus pariter emicat fquamis, majufculis, dilute fpadiceis, ex rubro Sc fufco guttatis. Ventris
fquama; albitudinem, nigra punita iiifcriptam, oftentant.
Nulli. 4. Serpens Ceiimica, Malpalon ääa Rajo in Synopf p. r.
Veitem oilentat omni ornatùs genere decoratam: dum fquamulx ejus vegeta flavedine iniìgneSj^hiygìo
quaíi
bovenlyFgeplaatft, met grote ronde, ook lanewerpige, bruine,
vJakken, die door de wiite fchubben afgefchakelt, of ruitswyze
afg' deelt zyn. Hct hoofdt is mede ficrlyk getekent ; debuikfchubben
zyn afch-wit en zacht gemarmcrt.
N E G E N EN DERTIGSTE TAFEREEL.
Num. I. JraUfche Slang j gmaamt Scolapax^
het inatmetje,
Dezc Slang is wondcvlvk frani verfiert. Het Iioofdt is met
fr o t c g e l e , als mede met'kleine witcc en rode fchubbctjes bclecd.
Vcrder hcert zy een geel hulsbandtje, cn is voorts met
ecn byzondci- foovt van plekken, die ongelyk eii hockig zyn,
vcrbeeldendc als karakters, over het lyf getekent en gemarmcrt.
Harc Witte fchubben zyn als verzilvcrt met een weérfchynendcn
elanfch, daar eenige andere,donker-bmin van ver\ve,en van
verfdicidc gcdaanten, zeer fraai over heen zitten, fchynende in
de cerltgcmelde als vcrfmolcen te zyn, De wondcrbaarlyke tekonintj,
dic'men in alle dcze foorten van.dicren befpeurt, is niec
tc bcfchryvcn, veel minder door ecnig tckenmeefter of graveerdcr,
hoc kunllig ook, na temakcn, en recht nntuurlyk tc verbeclden.
De grotc Werkmeefter der Nature maakt alle menichclykc
kunft ydcl, die niet dan een fchaduwe is van zyne uitmuntende
werken, en waar aan het wezcntlyke ombreekt. Dit
is hct raannctje van dit foorc van Slangcn, wiens buikichubben
lichter bruin zyn dan di;: van het w y l j e , hct welk nu volgt.
Num. z. Bet njjyße 'von de 'voorgaanàe Arabifche
Slang.
Het komc in verwen byna met het mannetje overeen, maar
verfchilt omtrent de figurcerde tekening en marmering van het
zelvc} gclyk men in meer andere dieren ziet, dat het mannetje,
als het hoofdt van het w y f j e , uitnemender hocdanigheden bezit
dan het zelve, zynde door den groten Schepper der Nature daar
in gelegt , elk naar zynen aardt. Men flàa, by voorbeeldc, zy.
ne oogeneens op een gcmenen haan en zyne henne, of op ecn
paauw cn de paauwinne, pf op ecnig ander dier.
Num. 5. Ceilovfche Slang, genaamt Boyuna.
Niet allecn de inwoonders van Ceilon, maar ook de Portu^ezen
geven aan deze Slangc den naam van Boyuna. Zyztendezefvc
gaarncjhet welk evenw.l fclden gcbcurc,cn veibecidin zich,dac
dcze Slangen hen geluk aanbrengcn,waarom zy de zelve vryelyk
cn onbefcnroomd by zieh laten komcii:ook vindendcCingalez'cn
zieh daar door vereert, en houden het insgelyks voor een teken
van geluk, dat dezc Slang en in hunne huizen blwcn, cn daar
voorttclen. Hun bovenklecdt^ om zo ce fprekcn,'is zecr pracht
i g , en ficrlyk getekent met kleine, ruit'igc, afch-gele fchubbet
j e s , als mede met grotc , donker bruinc , vlakjes. Bczydcn
längs den buik zitten kleiner,licht rode,plc-kies eri Üipies. Hec
hoofdt is mede fraai en groot gcfchubt, licHt bmin vän verwe,
en voorts met rood en bruin geltippclc. De buik is wi t gcfchubt,
met zwarte flippen.
Num. 4. Ceilonfche Slangy g^ijamt Malpalon.
Men vinJt de zelve aldus genoemt bv Rajus, Sytwpfis de Set'
f t n h bladz. j j i . Zy is ecn proakjuwccl wegens hare fierhice
K 4 be k l c
: . Ì u
•rx^.
l i II.'
ni"..