ni,
x x y .
Hoofdstuk
Tzet-Dobbtljleen.
„ tot eene Metaalgeftalte te brengen; hoewel
„ zy fomtyds meer dan dertig Pond Yzer in
„ ’t Centner houden. Men beeftZe van vet»
„ fcheiderley grootte, van dié van een Noot,
,, tot die van een Hoender-Ey; niet zo hard,
„ dat zy aan 't S taal Vuur geeven, maar door
,, 5t fehraapen zwart. De Kleur is, in Bohe-
„ men en Saxen, doorgaans w it, overdwars
„ geftreept, met een glanzig vette Opper-
,, vlakte en Spaathachtig geweefzel; fomtyds
„ in, Sweeden Paarlgraauw, geelachtig, en ook
,, wel roodachtig of Vleefchkleur. F e r b e k .
„ befcbryft eene groenachtige Verfcheiden-
,, heid, en verhaalt van de Boheemfchen, dat
,, zy dik wils in ’ t geheel geene bepaalde Ge-
,, ftalte hebben en naar eene vette Kwarts
,, gelyken,en van de witten in ’t byzonder,
„ da: zy in haare Geftalte even zo veran-
,, derlykzyn, als de bruine Tin-Kryftallen.”
De zodanigèn, immers, behooren weezent-
lyk tot de Tin-Spaath, gelyk ik de verfchil-
lende Kleur der eerften en de Yzerhouding der
laatften, bevoorens opgemerkt heb. Echter
fchynt hier die ongemeen zwaare witte o f
roode Y zer-Erts, van eene Granaatachtige figuur,
welke de Heer W a l l e r iu s be-
fchryft ( i ) betrekkelyk te zyn. Van onzen
Ridder worden zy zekerlykniet bedoeld, maar
veel-
<>') Minera Ferri Lapidea gravisflma. Sysl. Min. II.
Sp. 17’ p. 253.
veeleer zodanige Yzer - Kryflalletjes in een ^
Talkachtig Gefteente , waar van ik elders ge xxv!"*
wag maakte (k) , die daar uit genomen van den t S £ rom
Zeilfteen aangetrokken worden. Immers dee- her-Dob•
ze zyn zw ar t, en hebben de gezegde Aluin-belf teen- ,
achtige figuur: zo dat zy zeer met de bepaa-
iin g en befchryving vanLiNN^Eüs ftrooken.
Maar , hier zullen, buiten twyfel, moeten Yzer-
t’huis gebragt worden , de zo bekende Tzer d^atftee-
Kwadraatfieenen , waar van ik, dat zonderling “en-
is, zelfs by Wallerius geen melding
vind. Men heeftze eerst Chineefche Kwa*
draatfteenen genoemd , doch naderhand zyn
’er ook van de Kaap der Goede Hope gekomen,
en ik hebze , bovendien, uit het OsPabrugfe.
*t ls wel waar, dat fommige derzelven, gelyk
de gedagte Chineefche, zig eenigszins Pyriet-
achtig vertoonen , maar anderen, wederom,
gelyk de gezegde Kaapfche, zyn volkomen
Yzer, ’ t welk zig aan de roode Kleur openbaart.
De zodanigèn heb ik in een Witachtige
Zandfteen, derzelver matrix zynde, vastgegroeid.
Men vïndtze in Siberie, niet ver
van de Roode Lood-Ertfen, op Kies, of in
Kwarts en Glimmer, dikwils nevens Koper-
kies of Goud-Ertfen: fomtyds bevatten zy
ook Goud of hebben Kwarts ingeflooten.
Hunne Oppervlakten zyn , op een tegenflrydi
O Verhand, van ’t Zeeuwfch Genootfehap. IX. Deel ,
bladz. 339.
F 5