Apmkl. Jes valt» is g emeeüly fe tnet een zwart o f wit
XXVIII.beflag vervuild, .Dit is niet dieper dan der-
«Sl°rD" dS Vadem vóórgekomen. In de diepfte Wer-
Goud• ken valt nog altoos, hoewel fpaarzaam * aan*
m***' gevloogen Zilver in Kies-Ertfen en Höorn-
fteen. Spaath-Ertfen vindt meh ’er van vee-
lerley Kleur, meest van zwaare Spaath, fonr
migen zo ryk, dat zy tot dertig Drachmen
Zilver in ’t Poed uitleveren. Niet veel minder
geeft de rykfte Hoornfteën, en de firtshoü»
dende Kley, wanneer dezelve graauw is met
zwartachtige Streepjes, als ook de Oker-
Ertfen j die geel, groen en zwartachtig ge*
mengeld z y n : anderen , gelyk de Kiezen,
houden veel minder; maar de Vaal-Erts,
Welke hier valt, geeft fomtyds meer dan eeri
Pond Ziiver in ’t Poed (*)» doch is dikwiis
veel armer: de Wit Gulden en G|as-Ertfen
komen zeldzaam voor, maar een Zwart Gulden
heeft men ‘e r, dat fomtyds ook wel eeri
Pond uitlevert j en een Zilverzwart * dat men
in Loodryke Drdezen aantrefti
Koper- , Gedeegen Koper insgelyks , dat in dè /
Êrtrendere^^an^en^er^ * ’n whte en groene Kley, o f ook
in Saalband voorkomt, houdt wat Zilver ert
alle
CÓ Een Rusfifch Poed of Pud, houdt zeventig Ponden
Gewigt van Moskovie, waar van de honderd ruim
Amiierdamfe Ponden doen : zo dat een Poèd. nagenoeg
bedraagt 57 Ponden van ons Gewigt,
alle Zilver.Ertfen eenig Koper. De Loodo
latis en allèrley Soort van Lood-Ertfen, hier XXVIII.
ë ‘Q J L , , H oo fd - vallende , zyn met van Zilver ontbloot, zo SXUK.
min als de Blende : des men die allen ook Goud-
'eenigszins als Goudhoudende kan aanmer-™^’
„ Dit Bergwerk (zegt de Heer PALLA s )de^ r™s
is onder alle die van het Altaïfche Erts-rdche^ ,
„ Gebergte dat gene, waar uit federt veertig
„ Jaaren de aanzienïykfte Rykdommen zyn
- „ gevlooten, op welken het Onderhoud en de
„ tegenwoordige welftand wan den Bergbouw
5, alhier berust en waar uit de thans aan den
,, gang zynde Keïzerlyke Zilverhutten aan de
„ Ob hoofdzaakelyk verzorgd worden van
„ Mynftoffen. Deeze Myn is tevens de eer-
„ fte in Rusland en Siberie , welke men tot
,, eene zo groote djepte , met een onafgebro-
„ ken ryken Voorraad -van Ertfen,, gebouwd
heeft; waar door de Stelling van den Heer
„ G m e l i n , als of alle Siberifche Ertfen
5, maar Dagwerk waren, en niet dan kort on-
der des Aardryks Oppervlakte gevonden
„ werden, t’eenemaal vervalt, en grond ge-
s, géven wordt om te verwagten, dat by het
•„ doorzetten van andere Bergwerken, in dit
„ uitgeftrekte Land , niet minder Schatten
„ zullen ontdekt worden, Immers van den
„ jaare 1749 tot 1761 zyn jaarlyks van twee-
s, tot vierhonderd, en van 17Ö3 af tot vyf- zes
Y 5> ja