He t K op er £ N
A fdeel, raauwc R~oost > welke in dezelfde Oven gefmol»
XXVI. ten wordt, waar in men de Ertfen frn^lt. De
*tuk.FD" ^ veD wordt op dergelyke manier toegemaakt;
men brengt op vierentwintig Centners raauwe
Roostfteeu twaalf Centners Kniest, en, wan»
neer de Roost zeer ligt fmeltbaar is, nog wel
meer, in den Oven , en neemt hetzelfde in acht
als by het fmelten van de raauwe Erts; maar
hier is nog meer voorzigtigheid noodig. Met
het Steek* Yzer moet men dikwils de proef
neemen, hoe het met de Smelting Raat: want
het vloeijende Koper is gedekt met een dunne
korst Steen en wat dikker korst van Slakken,
welken men eerst weg moet neemen en weder
in den Oven werpen; dan den Steen, ter-
wyl hy nog bruin gloeit, (Middeljieen en in
Lautenthall Spoorteen genaamd) doorbreeken ,
en hard wordende, ook het Koper, raauw
Roostkoper genaamd , in Lauthenthall Koning,
daar uit neemende.
Verdere Wanneer de Middelfteen agtmaal in *i R qosc-
Smeltmg. vuur js geWeest, dan noemt men hem Koper•
roost, en deeze wordt weder, gelyk de raauwe
Roosj:, doch gemeenlyk zonder byvoegzel of
toeflag, met een helder Vuur gefmolten: het
Koper, dat van deezen arbeid komt, Koper-
roost-Koper genaamd , wordt geftooten en de
Steen driemaal geroost, (Armroost geheten , )
even als de Koperroost verfmolten. Het Koper
, dat daar van komt, noemt men Armhper,
d e K o p e r - E r Y s e n . l 6 t
als zeer weinig Zilver houdende. Zo handelt III.
men ook met de Stuffe die aan den Oven groeit, x x v it
Ovenbreuk genaamd, welke daar af geftooten, H00*’®*
met Slakken van Zilver- en Lood-Ertfen ge*
fmolten , insgelyks eenig Koper , dat men
Ovenbreuks - Koning ftoemt, uitlevert.
Daar de Ertfen van verfchillende hoedanig-Ertsfn*i-
heid, rykheid en fmeltdaarheid zyn, worden HMigarie.
mee voordeel de zwaar met de ligt fmeltbaare,
de armen met de ryken te famen gefmolten.
Te Schtnolnitz in Opper - Hongarie, en meest»
endeels ook in de nabuurige Kdzerlyke Erflanden,
gefchiedt de .Smelting in een Oven ,
welke den Krommen Oven nader komt dan
den Hoogen Oven. J)e Zool ftygt aldaar naar
den Voorhaard toe en maakt'een Ketel in de
Oven : het Smeerzel, daar men den Oven mede
digt maakt, beftaat uit vyfdeelen KJey en
zeven deelen Kolen-Afche.' het wordt vasten
zo hoog op den Zool geftooten, dat het tot
onder de Vorm gaat en derdbalf Voet hoog op
den Zool ftaat: alsdan wordt het ook en wel
zo hoog op den Voorhaard geftooten , dat ,
wanneer van den Vooihaardfteen tot onderden
•Voormuur een Houtwaterpas gelegd wordt,
de Zool in de Voorhaard , onder den Voormuur
, een Voet en zeven Duim diep ftaac.
Aan beidezyden, onderden Voormuur, maakt
men van het Kleyfmeerzel Ruggen, ieder drie
vierden Voet breed, laatende tusfehen beiden
L een