ArDEtL. Yzer-Erts en alle foorten , die raauw vaa
XXV ^ jen Zeilfteen aangetrokken worden.
stuk. Deeze verdeeling , hoe fchoonfchynende
Verdee-ook, betreft niet zo zeer het Yzer, als wel
ïaNN*us.de bygeraengde Stoffen : des het veel beter
is de fchikking te volgen van L inn jEUS,die,
met W a l l e r tos overeenkomftig , de Y-
zer-Ertfen naar de uitwendige Geftalte en inwendige
Metaalboudiog verdeelt , hebbende
verfcheidene, van de hier opgetelde, onder de
Steenen , Okers , Aarden en Zanden, t’huis
gebragt. Zyn Ed. onderfcheidtze in de v y f
Rangen van Bloote ( h ) , K^yftallyne , Aan-
trekbaare , Ontrekbaare en Aantrekkende ,
die ieder haare Soorten hebben, te famen tot
zevenentwintig in getal, als volgt.
II. Kryftallyne Yzer .-Erts.
II- (2) Y ze r, dat gekryftaliïzterd i s , aantrek«
Ferrum
Fes[eticiTë^ btsar, eet/ZQQtti»
Yzer-
Pobbet- Dat
fteen.
Pl. .» vr,
XXXV- (ft) Den Rang van Bloote Yzer-Erts maakt het ge-
Ftg, 23. deegen Yzer uit, reeds op bladz. 75. befchreeven.
(2J Ferrum Cry ftalüfatum retraftorium fofitarium. Syst,
Nat- XII. Tom. III- Gen- 3?. Sp 2.. Ferrum Minera
lifatum Cryftalüfatum. Wall. Min. 242. Minera Ferr!
Calciforahs indurata oclaëdra. Cronst. Min. 203,
decorticatum nudum. fi. Alumen Talcofum opacum. Syst.
Nat. v lll. p. 165, N- 4* Al. folitarium, cinereo - fuscum.
Ollaris. Am. Aead. I. p. 481. Talcum Cubicum oftaë*
drum. Waxé* Min. 130.
Dat onze Ridder hier enkelde Yzer.Kry-
ftallen op ’c oog heeft, en wel die van eene x x v .
Dobbelfteenige figuur zyn, is uit de bepaaling STl,K?rD
en den bynaam allerblykbaarst Ondertusfchen Tzer-Doh
wyst ons de door hem aangehaalde Afbeelding, belflten'
van Plaat X X X V , Kryftallen aan , die eene
Aluinfiguur hebben , agtzydig zynde en zeshoekig
, en verder blykt, dat zyn Ed. die
tweederley bedoele , naamelyk zonder fchors
of bast, geheel bloot of naakt; hoedanig,
zegt hy, in de Kobalt-Erts voorkwamen, en
met een Talkige fchors bekleed , die in de
Myn te Fahlun in Sweeden gevonden werden.
Zulke Kryftallen, zegt hy, vallen meestal van
grootte als een Hazelnoot, enkeld, zynde de
bloote glanzig zwart, en geen blyk vertoonen-
de, dat zy ergens waren aangehecht geweest.
Zonderling is ’t , dat de Heer G m e l i n Tinhou-
hier t’huis brengt de Tin-Kryftallen, in Swec- dend#'
den, zegt hy, Tungjlen, dat is zwaare Steen,
genaamd, ,, die men aldaar in Rotsfteenen ,
„ in Rusland in Leyfteen, in Saxen en Bohe-
,, men in verharde Schiefer-Kley, en in Uon-
„ garie in Tuffteen én Markafiet ingeflootcn
„ vindt. Dit zyn enke!de losfe Kryftallen,
,, zegt zyn E d ., welken de Magneet raauw
„ aantrekt: zy hebben ,in ’ t uiterlyk aanzien,
,, veel overeenkomst met Granaaten of Tin-
,, graupen en zyn ook zo zwaar als zuivere
„ Tin-Erts,maar zeer moeielyk tot vloeijingen
F 4 s» tot
III. Dkki... V. Sruz.