111.
A fdeel.
XXIII.
Hoofdstuk.
Eigenfchappen.
Planeet deezes naamsj dewyl die *er, in zyne
Vertooning aan ons, de Kleur het naafte van
heeft. Anderen noemen het, fpottende, den
Duivel der Meiaakn, om dat het die allen ,
door zyne bymenging,eenigermaatebroofcher
of minder fmeedbaar maakt. Wit Lood hebben
fommigen het ook genoemd, doch dit is
niet algemeen.
Het is een Metaal, byna van Zilvèrkleur ,
doch een weinig naar ’t blaauwe trekkende en
knarfende als men ’ t buigt o f met de Tanden
daar op byt. Indien ’er geen andere Metaa*
len, Koper, Spiauter, Bismuth oLSpiesglas-
Koning, bygemengd zyn , zo heeft het in ’t geheel
geen Klank. De SoorteJyke zwaarte van
hetzelve , de minfte van die der echte Me-
taalen, overtreft ruim zevenmaal die van 'c
Water. Het is zeer buigzaam enzagtenlaat
zig fmeeden , doch breekt ligt onder den Ha-
mer, en draagt aan getrokken Draad veel minder
zwaarte dan anderen : evénwel meer dan
Lood, Dus kan een Tinnen Draad, van een
tiende Duims dikte , nog meer dan veertig
Ponden houden , eer hy breeke. Het heeft
een eigen Reuk, die zig inzonderheid door
het wryven o f anders warm maaken openbaart.
Het fmelt zeer gemakkelyk en lang voor dat
het vloei je ; maar veel moeielyker na de by-
voeging van Zwavel. Op zig zelf in ’t Vuur
gebragt, brandt het met een blaauwe Vlam,
en
èh feenfen deels Zwaveligeh, deels Arfenikaalen jji.
Reuk * dampende in Rook weg en laatende
eene graauwe Asfche over. Door de Hitte,in Hoofde
’ t Brandpunt van een Brahdfpiegel, verandert8™
het ten deele in een witten als VezeligenRook*
ten deele in een fyne witte Afch, die vervolgens
ih kleine Kryftallen fchiet, neemendé
de Metallyné Gehalte moeielyk weder aam
By elke verandering in Asch of Kalk, neemt
het Tin in Gewigt toe. Door volkomene Verkalking
heeft men uit het Centner Tin hon-
derdVyfentwintig Ponden Kalk, welke een zeef
hevig Vuur vereifeht eer zy vloeije ï doch
dan fmelt zy tot een als Harst of Opaal gekleurd
Glas i gelyk deeze Kalk ook andere
Glazenj waarmede zy gefmolten wordt9minder
doorfchynend maakt.
Het Tin vermengt zig zeer gemakkelyk met VërUti-
Kwikzilver tot een Amalgama, en met de
rige Metaalén door fmelting in ’t Vuur;maar,
Kobalt, Spiauter, Bismuth, Yzer en Lood
uitgezonderd iworden zy alle, door deszelfs
bymenging, breukig. Een Mark, dat is ecil
half Pond Gouds, wordt door eeö Grein Tin
minder fmeedbaar, ja zelfs door den Rookvati
Tin. Koper wordt daar door ten uiterftehardj
en, gelyk de overige gekleurde Metaalen ,
bleek.. Door het fmeken met de laatften, ook
met Spiauter, Zilver of Goud, wint het iü
Smeedbaarheid en met het Yzer in Glans te»
A a veüs»
l i l . Dbbi» V. Stuk,