Arontt 10 een ^lle^ » ^ 3 15 Qktaber 1780 gedagtc*
XXVin. kend.
stuk!FB" »> Drie dagen Oostwaards van Padang legt
Goud- „ de Goudmyn Sipajottg, alwaar men by het
******* s> opfpeuren van Goud het volgende waar-.
„ neemt; zo als in 't byzonder by de aldaar
„ laatst geopende Myn gefchied is , naamelyk.
, , Vooreerst wordt in een roode Rleygrond
,, een Vadem _diep gegraven , wanneer men
,, een witten Kley-Grond ontmoet ter dikte
j, van twee Vademen, en deeze doorgegraven
,, zynde, komt een zwarte Zandgrond'voor,
„ een Vadem diep, waar op onmiddelyk volgt
„ een geele harde Steengrond, dien men aan-
0 ,, merkt als het Kenmerk van daaronderverj,
borgen leggend Goud. Dit fpoort de Ar-
j, beiders aan, om door zulk Gefteente heen
„ te booren , ’t welk zy- derhalve moeten
,, nitbreeken ter diepte van v y f Vademen, dat
„ de gewoone dikte is van deeze Laag. Ver-
„ volgens hefpeuren zy een blaauwen Steen*
, , grond , die dus negen o f tien Vademen on-
,, der de Oppervlakte van 't Gebergte le g t,
s, en doorgaans omtrent de dikte van een
„ Vadem heeft. Alsdan komt men aan de
,, Goud-Ader, het zuivere Goud bevattende,
,, ’t welk uitgefmolteu dikwils de Gehalte
„ heeft van tz Karaaten o f daar boven.” Van
dit Goud heb ik bekomen , hoog van Kleur
HHSllef in witte Kwarts, gelyk de gewoone
Goqd-
Goud -Erts van Sumatra ; hoewel ik ook vari AbDeei..
daar heb in geele Kwarts, niet minder fraay. XjVjg?
In een goed Jaar levert het Gebergte omtrentmOt.
drieduizend Thail, waar van zes een Mark <?«*•
doen, dus ongevaar vyf honderd Marken Gouds,
van 19 tot <12 Karaaten fyn *, waar voor onze
Ooftindifche Kompagnie een groot gedeelte
haarer Lywaaten te Pading in ruiling geeft (w).
In ’t Land der Batasferen dat de Noordelykè
deelen desEilands, bezuiden Atchin, beflaat,
valt ook we! Goud , doch dit wordt van de
Inlanders meest gebruikt, om voor fieraad
aan ’t L yf te draagen.
Wat Amerika aangaat, zo wel in Chili als Goud-
in Mextko , valt het Goud ook wel in Gé-/[^erika,
fteente , byzonderlyk in Kwarts. Ook zyn
in *t Ryk van Peru verfc heide pfaatfètt,
daar men Goudmynen zou k tuinen aanleggen',
en weleer Goud gegraven heeft ; gelyk dié
van Carabayd, welke Goud gaf vair meer dafi
23 Karaaten , als ook dié by Chuquifaca iü
*t Diffcrïkt van Chayanta , alwaar het Laöd vol
is van Goud-Aderen1; dié van Chócdbamba ed
veele anderen : doch wegens de moeite om
die Goud - Stoffen, dikwils maar weinig houden*
(«0 Dit laatfte volgens hét H L D eel der V e rb a n d e -
tin gen van het B a ta v ia fch e Genootfchap: Batavia 1781:
alwaar ook de voorgaande befchryving grooteodeels is
3ngevö¥gd; bladz. 65.
Y 4