UI. vindt, zeer zonderliüg , niet minder als nog
Xxvüï.' ^e^en ^et Sene men geheel op zig zelve in
HopFD- Zand of Aarde vindt, door den naam van AU'
Gedeegen rum f °^utum» dat is losGoud, onderfcheiden.
Goud. Men ziet ligt, dat die benaamingen, noch in
zyn eerfte Werk, noch de laatstgemelde in
het laatfte , ftrooken. Want het losfe Goud
is, naar alle waarfchynlykheid , van zodanig
dat bevoorens ergens vast gezeten heeft, af-
komftig , en verfchilt dus maar toevallig ën
geenszins in hoedanigheid van dat gene,’ t welk
zonder reden geworteld wordt genoemd, de«
wyl het veelal niets beeft naar Wortels gely-
kende, die het aan Steenen of Mineraalen
zouden hechten. Hier om is de benaaming
van bloot, als zig geheel onbedekt vertoonen-
d e ,, volgens L i n ^jeds, of die van gedeegen,
dat is natuurlyk tot een volkomen Metallyne
en wel tot een fmeedbaare gefield heid, zonder
eenige bezwalking van den Glans gebragt
en vry zuiver Goud, de verk'eslykfte. Daarom
is ’t o o k , dat de Franfchen zulk Goud
O Vièrge heeten , dat is Maagde-tioud.
Wafch- Zodanig is , in de eerfte plaats, dat men
Goud van^oor; Wasfching uit Zand bekomt, JVaschgoud
umatra‘ genaamd, hoewel niet altoos van den fynften
aart. Hoe algemeen hetzelve in Europa voornome,
en op welke manieren het, veelal uit
de grootfte Rivieren , vergaderd worde, heb
ik
jk omftandig befchreeven (w) . Doorgaans jjj.
valt die Goud in zeer kleine Korreltjes, niet -Ar,1??***
j „ , , XXVIII.
grooter dan gewoon Zand , doch platachtig H o o f d -
als Blikjes, en altoos een weinig rond; wes-STÜK'
halve men het in Vrankryk Paillettes d’Or Goadf™
noemt. Die van de Rivieren Cezé en Gardon ,
uit de Sevennes oirfprongelyk , vallen dikwils
anderhalve Lyn breed, dat is omtrent als Appel
- Pitjes; , in de Ariége heeft rrtenze iets
grooter gevonden; maar in de Rhyn en Rhonë
zyn ze zelden zo groot als Zaad van Geerst.
Het Alloy der eerfteD is maar ruim 18 ,dat van
die des Rhyris wé! 21 en van dj Ariége ruitti
22 Karaaten , door R e a umu r bevonden.
•Dikwils zynze wat zwart of róodachtig van
Kleur, en met eenig Yzer befrhet ; weshalve
zy veelal van den Zeiifteen aangetrokkén worden.
Echter komt dit Stofgoud ook dikwils
zeer fyn en zuiver voor; gelyk ik hét dus uit
tweederley Bergwerken van ft Eiland Suma-
tra, in Oostindie, bekomen heb, het eene
bleeker, uit de Myn Caye, van ï 8, ft andere,
uit de Myn Sipiné. niet ver daar van afgelegen,
van en een half Karaat, doch gëeti van beiden
zo hoog van Kleur, als dat van Bornêo#
my naderhand bezorgd, ft welk in deegen
veel gelykt naar die Korrels Goud, welke ik
b o