_ Fig. 27. Bolbitius fragi-
lis L. {Y nat. gr.). (Riet
inbeemsch.)
kleurig. Tusschen afgevallen
bladeren in de nabÿheid van
doode takken of stronken. ■ Zodevormend.
Najaar. Algemeen.
.B. h y d r o p h i l u s Fr.
Vochtlievende B.
Hoed nooit grooter dan 6 c.M.,
geel of wit, min of meer kleverig
.................................... .......
2 Hoed 1 - 1% c.M. breed, vliezig,
gerekt-kegelvormig, w ito f
wit met vleeschrood gewasschen
; Steel wit, behaard,
onderaan knolvormig verdikt;
plaatjes vrÿ, geel-bruin of vleeschrood. Op grazige plekken.
Vrÿ algemeen . B. t e n e rXe rA. Ten.gere B.
Hoed meestal grooter dan H/g c.M. . . . 3
3 Hoed^ 2 - 5 c.M. breed, aanv. eivormig, dan kegel-klokvormig,
eindelÿk uitgespreid, dooiergeel, aanv. glad, dan
met gevoord-gespleten rand; steel witachtig of wit-
geelachtig, schubbig-bestoven; plaatjes kleikleurig-oker-
geel; sporen bÿna okergeel. Op paardemest, plantenafval
enz. Zodevormend. Mei—Nov. Algemeen
B- v i t e l l i n u s Hr. Dooiergele B.
Hoed 1 - 4 c.M. breed, aanv. kegelvormig, ten laatste
uitgespreid of vlak, kleverig, bleekgeel, in ’t midden
donkerder, aanv. glad, later met gevoorden rand; steel
geelachtig, rolrond, aanv. met de vlokkige overblÿfselen
eener cortina; plaatjes aanv. geel-, dan bruinachtig;
sporen bruinachtig. Op mest, tusschen afgevallen bla!
deren. In ons land op paardemest aangetroffen
B. B 0 110 n i i Hr. B. van Bolton.
S e c t i e D.
Melanosporeeën of Zwart sporigen.
Gesl. 40. Ag a rieu s Linn.
1 Hoed nooit grooter dan 5
c.M....................................... ........
Hoed grooter, 6 -1 5 c.M. 3
2 Hoed nauwelÿks 2‘A c.M.
breed, geelachtig, bol-vlak, m et
gladden, kalen bult, daaromheen
zÿdeachtig-vezelig;
Steel 2Va c.M. hoog, met
vergankelÿke, ringvormige
cortina; plaatjes wit, dan
aschgrauw-bruinachtig, wÿd
uiteen. In dennebosschen.
Zeldzaam . . . .
A. s u b g i b h o s u s Hr. Bijna
bultige Ag.
Fig. 28. Agarieus cam
pestris L. (Y nat. gr.).
Hoed 3 - 5 c.M. breed, klokvormig-nitgespreid, bultig,
aan den rand met overblÿfselen van den sluier, vleeschrood
of bleek-witachtig, in ’t midden donkerder; steel
wit, 4—6 c.M. hoog, 3 — 4 m.M. dik, met vliezigen ring;
plaatjes vleesch-rozerood, later bruin-zwartachtig, dicht
bÿeen. In bosschen. In ons land slechts bÿ Putten
gevonden • ............................................. • • • •
A. r u s i o p h y l l u s Lasch. A. met bevrÿ de plaatjes.
3 Ring dubbel, hangend, de onderste minder breed; vleesch
wit, onveranderlÿk; hoed 10 en meer c.M. breed, vleezig,
droog, witachtig; steel 5 -1 4 c.M. hoog, 2 - 6 c.M.
dik, wit, onderaan lets rosachtig; plaatjes witroodachtig,
dan bruin, droog, naar voren breeder wordend. Reuk