
17 Buisjas en poriën rood; sporen bleek omberbruin ; hoed
5 —8 c.M. breed, bÿna viltig, bruin-geelachtig; steel goudgeel,
met rood gevlekt; hoedvleesch onveranderlÿk citroengeel.
Bÿ Driebergen aangetroffen . . . .
B. r u b i n u s W. Sm. B. met roode poriën.
Poriën rood, buisjes geel of geel-groenachtig, vrÿ . 18
18 Vleesch witachtig, rood- of blauwachtig wordend;hoed
een weinig kleverig, tot 18 c.M. breed, vuil geel-okerkleurig
of ledergeel-bruinachtig, later witachtig; steel
tot 7 c.M. hoog, geel of rood, eivormig-huikig, aan den
top netvormig rood geaderd; huisjesgeel; poriënhloed-
rood, later oranjeachtig. In bosschen. Vrij algemeen.
Zomer—najaar . B. S a t a n a s Lenz. Satans B.
Vleesch geel (soms aanv. min of meer roodachtig),
nooit rood, maar wel blauw of groenachtig wordend 19
19 Hoed purperrood, min of meer fluweelig, dof, droog;
Steel geel, dik, met purperkleurige aderen of stipjes,
zelden aan zÿn top netvormig geteekend; buisjes geel-
groenachtig; poriën klein, rood of purper-oranjeachtig;
vleesch geel, blauw wordend (bÿ jonge exemplaren),
aan den voet van den steel roodachtig. In bosschen
en op beschaduwden zandgrond. Niet algemeen. Zomer—
najaar. . B. p u r p u r e u s Fr. Purperroode B.
Hoed nooit purperrood, kaal of viltig . . . 2 0
20 Hoed kaal, droog, niet glanzend, 5—12 c.M. breed
loodgrijs-groenachtig, later geelachtig; vleesch geel
spoedig blauw wordend; steel glad, dik, ei-knolvormig
5 - 8 c.M. hoog, onduidelÿk netvormig geaderd, roze
bloedrood; buisjes geel, vrÿ; poriën klein, oranjerood
reuk en smaak zuurachtig. In bosschen. Bÿ Valkenburg
aangetroffen . . B. 1 u p i n u s Fr. Wolfs B.
Hoed min of meer v i l t i g ..................................................21
21 Steel glad, gelÿk, rood-bruinachtig, aan den top geel, 11 en
meer c.M. hoog; poriën samengesteld, rood-oranjeachtig;
fl
hoed viltig, omber-olijfachtig, 10 en meer c.M. breed
vleesch geel, groen of blauwachtig wordend. In bos
sehen. Niet a l g e m e e n .............................................
B. l ur i di f ormi s Bostkov. Op B. luridus gelÿkendeB
Steel net- of stipvormig geteekend, bleekrood of ver
miljoenrood, bovenaan dikwÿls geel of geel-roodachtig,
buikig; poriën rood-oranjeachtig, onverdeeld; hoed fijn-
viltig, omberbruin, bruin-olijfachtig of roestbruin-grauw,
6 -1 2 c.M. breed, later een weinig kleverig; vleesch
geel, spoedig blauw of groen wordend. In bosschen.
Vrij algemeen. Zomer - na ja a r. . . . .
• B. l u r i d u s Schaeff. Lijkkleurige B.
Hiervan wordt in ons land nog aangetroffen de varieteit
e r y t h r o p u s Pers., met dunnen, rolronden, gestipt-
schubbigen steel, en min of meer roodachtig vleesch.
22 Op soorten van Scleroderma (een soort stuifzwam)
woekerend. Hoed zÿdeachtig, droog, roest- of geelbruin;
steel dun, onderaan gekromd, van kleur als de
hoed, inwendig geel; buisjes afloopend; poriën goudgeel.
In bosschen. Najaar. Z e ld z a a m ....................................
B. p a r a s i t i c u s Bull. Woekerende B.
Op de a a r d e ....................................................................23
23 Steel netvormig geaderd (zie ook B. h i e r o g l y -
p h i c u s bl. 2 1 7 . ) .......................................................... 24
Steel niet netvormig g e a d e r d ........................................ 28
24 Steel bleekbruin, gevuld, soms buikig, bovenaan fljn,
wit, netvormig geaderd en een weinig versmald, 5—13
c.M. hoog; hoed tot 25 c.M. breed, dik, zeer verschillend
wat kleur en grootte betreft (bleek- to t zeer donkerbruin);
buisjes bÿna vrÿ; poriën klein, regelmatig,
wit, dan geelachtig of groengeelachtig; vleesch dik,
onveranderlijk, wit- of geelachtig, onder de opperhuid
roodachtig. In bosschen en op beschaduwde, zandige
plekken. Algemeen. Zomer—najaar . . . .
.............................................. B. e d u l i s Bull. Fethare B.