
19 III naaldbosschen op dennenaalden of kegels; hoed
I - 2V2 c.M. breed, zwak vleezig, bijna vlak, eenigszins
bultig, glad en kaal, aanv. bruinroodachtig, aschgrauw,
loodgrÿs of bruingeelachtig, naar den rand toe verbleekend;
steel 2 —7 c.M. hoog, dun, pÿpachtig, taai, kleur als
van den hoed, bepoederd, met een vezelig, behaard wortelvormig
aanhangsel; plaatjes witachtig. Niet algemeen.
. C. c 0 n i g e n a Pers. Op dennenkegels groeiende G.
Niet op dennenaalden of kegels . . . . 2 0
20 Hoed fluweelachtig-schubbig, 5—15 m.M. breed, vuilwit
of geelachtig, i n ’t midden donkerder, ten laatste concen-
trisch gevoord of gerimpeld; steel taai, zeer dun, ten
laatste hol, kastanjebruin, onderaan kort en stÿf behaard;
plaatjes wÿd uiteen, wit of zeer bleek vleeschrood. Op
stengels, takjes, bladsteelen enz. Aug. —Oct. In groepjes.
Niet ongemeen. 0. s t i p i t a r i a Fr. Stengel G.
Hoed eenigszins zijdeachtig, 2 — 12 m.M. breed, wit, dikwÿls
in ’t midden eenigszins roodachtig; steel zeer dun,
eenigszins pÿpachtig, bochtig, 272 -5 c.M. hoog, gelijk dik,
bleek, bepoederd, met bochtigen, vezeligen wortel; plaatjes
wit, smal, dicht bÿeen. Op rottende Plaatzwammen,
bladeren enz. Vrÿ algemeen. In groepjes en zoden.
Aug. —Oct. . 0. c i r r h a t a Schum. Boorvormige G.
Gesl. 8. Myeena Fr.
1 Steel kleverig; plaatjes later
gewoonlÿk met een tandje afloopend
. . . . 2
Steel een melkachtig, wit of
gekleurd vocht bevattend, dat
er bÿ verwonding uitvloeit. 5
Steel noch kleverig, noch met
vocht gevuld . . . 7
Fig. 8. Mycena polygram-
ma Bull {Y nat. gr.)
Hoed kleverig . . . 3
Hoed droog of bÿna droog. 4
3 Hoed 1 - 3 c.M. breed, aanv. klokvormig, dan uitgespreid,
gestreept, afwisselend in kleur, (gewoonlijk grijs,
met citroengeel vermengd), met een gemakkelijk af
te scheiden kleverig huidje; steel 8—11 c.M. hoog,
geel, geelachtig of grijsachtig; plaatjes verschillend gekleurd.
Tusschen mos, op doode bladeren, takjes enz.
Voornamelÿk in naaldbosschen. Algemeen. Najaar .
M. e p i p t e r y g i a Scop. M. met oppervlakkig laag je.
Hoed 4 - 8 m.M. breed, aanv. bol, dan een weinig neergedrukt,
gestreept, bruin of aschgrauw, soms ook rood-
of witachtig met donkerder papil; steel 2 - 6 c.M.
hoog, wit of aschgrauw, vezelig-wortelend; plaatjes wit,
bÿna afloopend. Op rottende dennenaalden. Vrÿ algemeen.
Najaar........................................................................
M. v u l g a r i s Pers. Gewone M.
4 Hoed 4 - 7 m.M. breed, bleek-citroengeel, later nog verbleekend,
ten laatste uitgespreid en met een bultje,
bijna droog, met gestreepten rand; steel ongev. 272 c.M.
hoog, draadvormig, citroengeel, onderaan wit-vlokkig;
plaatjes wit, haakvormig. Tusschen mos op rottende
dennenaalden en takjes. Niet algemeen.
. M. c i t r i n e l l a Pers. Gitroengele M.
Hoed 1 - 3 c.M. breed, wit-, geel- of bruinachtig, aanv.
bol, later uitgespreid en meest neergedrukt, droog,
gestreept; steel ongev. 272 c.M. hoog, draadvormig, taai,
witachtig; plaatjes wit. Op takjes, bladeren enz., voornamelÿk
in dennebosschen. Vrij algemeen .
M. c 1 a V i c u 1 a r i s Fr. Vastklemmende M.
5 Melksap wit; hoed 1 — 3 c.M. breed, klokvormig, zwak
bultig of stomp, gestreept, aschgrauw, zwart- of witachtig,
in ’t midden bruinachtig; steel 6 - 8 c.M. hoog,
van kleur als de hoed, onderaan vezelig-wortelend;
plaatjes wit-grauw-groenachtig. Tusschen mos, op beschaduwde
plekken. Vrÿ algemeen. Aug.-Oct. .
M. g a l o p o d a Pers. M. met melkgevenden steel.
I I •<
. ‘ I'