
bÿna bultigen, kaneelkleurigen, door droogte bleek-oker-
. kleurigen hoed, en bÿna naakten steel.
Gesl. 36. Crepidotus Fr.
1 Hoed 2—6 c.M. breed, geleiachtig-vleezig, bol-vlak, om-
gekeerd-eivormig of niervormig, slap, dikwÿls gelobd-
gegolfd, kaal, wit of witachtig, ten laatste geelachtig of
geelachtig gevlekt, meest zittend, zeldzamer tôt een kor
ten, stÿf behaarden steel versmald ; plaatjes dicht bÿeen
lÿnvormig, aanv. witachtig, dan kaneelkleurig. Op rot
tende stammen, vermolmd hout enz. Vrÿ algemeen
N a ja a r -winter. . C r. m o 11 i s GcAaejf. Zachte Gr
Hoed 1 —2V2 c.M. breed, weinig vleezig, slap, niervor
mig, vlak, glad, fijn-behaard, ledergeel, ten laatste
kaneelkleurig; steel 4—8 m.M. hoog, zeer excentrisch
naar boven versmald, wit, behaard; plaatjes bÿna vrÿ
bleek, later kaneelkleurig. Op vermolmde popelstam
men. In groepjes. Z e ld z a am ....................................
Or. h a u s t e l l a r i s Fr. Puttervormige Gr
Gesl. 37. Paxillus Fr.
1 Hoed 2 — 11 c.M. breed, gehalveerd,
schelp vormig, ten
laatste uitgestrekt, dun, aanv.
behaard, later kaal, vnilgeel
of witachtig; plaatjes geel
afloopend, kroesig, vertakt
Op hout van naaldboomen
Najaar. Vrÿ algemeen .
P. p a n u 0 i d e s Fr. Pa
nusachtige P.
2
Fig. 25. Paxillus involu-
tus Fr. {% nat. gr.).
Hoed gesteeld
2 Hoed 3% c.M. breed, ten laatste vlak-neergedrukt, glad,
dof, vuilwit, later met uitgespreiden, gevoorden rand;
steel 4 - 7 m.M. dik, 2—8 c.M. hoog, sponzig-gevuld,
gestreept, wit-grijsachtig, bovenaan fijn-zÿdeachtig;
plaatjes aanv. bleek, dan bruinachtig, dicht hijeen, nauwelÿks
afloopend. In bosschen op de aarde en aan den
voet van boomstammen. Zeldzaam . . . .
.........................................P. s o r d a r i u s Pers. Vuile P.
Hoed grooter, 5 — 20 c.M. breed. . . . . 3
3 Hoed 10 — 25 c.M. breed, vlak, dan trechtervormig, in
vochtigen toestand kaal, in drogen staat vlokkig, met
aanv. ingerolden, later afstaanden, diep gevoorden rand
ledergeel-witachtig ; steel 6 — 7 c.M. hoog, gevuld, kaal
van kleur als de hoed; plaatjes aanv. witachtig, dan
ledergeel, zeer dicht hijeen. Tusschen gras in bos
sehen enz. Niet a l g e m e e n ....................................
. P. g i g a n t e u s Sow. Reusachtige P
Hoed minder b r e e d .............................................................4
4 Hoed droog, later vlak en trechtervormig, excentrisch
of middenstandig, ten laatste fljn gevoord en korrelig,
met dunnen, omgerolden rand en wit vleesch, roestkleurig;
steel 6 c.M. hoog, dik, gevuld, wortelend, met
fluweelachtig, zwartbruin dons bedekt; plaatjes geelachtig,
aangegroeid. In naaldbosschen, op de aarde en aan
oude stammen. Eenzaam en in groepen. Vrÿ algemeen
...........................................................................................
P. a t r o t o m e n t o s u s Batsch. Zwartviltige P.
Hoed in vochtigen of jeugdigen toestand eenigszins
kleverig....................................................................................... 5
5 Steel naakt of viltig, 5 - 8 c.M. hoog, vuilgeel, meestal
middenstandig; hoed 6 — 10 c.M. breed, okergeel-roest-
bruin, met viltigen, sterk ingerolden rand, bol-vlak,
ten laatste neergedrukt, in drogen toestand glanzend;
plaatjes breed, afloopend, aanv. bleek, dan kaneelkleurig,
door drukking gevlekt. In bosschen, längs wegen
enz. Aug.-Oct. Algemeen..................................................
P. i n v o l u t u s Fr. Ingerolde P.