
lì
stekelige wratten, welke naar onder kleiner worden,
bezet; opening onregelmatig. Op zandige plekken. Vrij
algemeen. N a j a a r ...............................................................
. L. s a c c a t u m Vahl. Zakvormige L.
Steel niet scherp afgezet; peridium 2V2- IO c.M. hoog,
6 c.M. middellijn, met stekelige wratten, welke later
afvallen, bezet; oppervlakte van het peridium, na het
afvallen der wratten, meelachtig, hleek-bruinachtig ;
steel stevig, rolrond, 5—6 c.M. hoog, 2 Va c-R* hieed,
onderaan soms geplooid; opening aanv. klein, rond,
later grooter en onregelmatig wordend. Op beschaduwde,
zandige plekken. A l g e m e e n .............................................
. L. e x c i p u l i f o r m e Scop. Retortvormige L.
14 Peridium to t een tepelvormige opening versmald, 3 - 5
c.M. middellijn, rond of eenigszins neergedrukt, o k e r-,
kleurig of vuilbruin, met spitse wratten, waarvan de
puntjes ten laatste afbrokkelen, bezet; steel gewoonlijk
peervormig, 8—6 c.M. hoog (soms zeer kort). Op zandigen
bodem. Zeer algemeen. Ju li—Oct.
.................................... L. p e r l a t u m Pers. Paarl L.
Peridium 3—5 c.M. middellijn, rond of lensvormig, okerkleurig,
met spitse, stekelachtige wratten, waarvan de
puntjes later afbrokkelen, bezet; steel rolrond of peervormig,
stevig, 4—6 c.M. hoog. In bosschen en weilanden.
Z e l d z a a m ...............................................................
L. g e m m a t u m Batsch. Versierde L.
Gesl. 5. Bov ista Fr.
Peridium c.M. middellijn, rond; buitenste
peridium aanv. wit, later vuilwit, in stukken (behalve
onderaan), van hot binnenste peridium afvallend; binnenste
peridium papierachtig, slap, loodkleurig, bovenaan
met smalle opening. In weilanden, op zandige
plekken. Algemeen. M e i-Sept.............................................
B. p 1 u m b e a Pers. Loodkleurige B.
l
C
Fig. 84. Bovista plumbea Pers. a. binnenste
hulsel, h. buitenste hnlsel, c. gleba,
(nat. gr.)
Peridium 3 — 6
c.M. middellijn,
rond of eenigszins
neergedrukt;
buitenste
peridium aanv.
wit, glad, later
vuilwit, gewoonlijk
lator geheel
afvallend ; binnenste
peridium
papierachtig, aanv. geelachtig bruin, lator bruinzwartachtig,
bovenaan met ronde opening. In weilanden.
Op zandige plekken. Aug. —Sept. Algemeen.
B. n i g r e s c e n s Pers. Zwartwordende B.
Fam. IV. Hymenogastraceeën of Schijntruffels.
Zwammen welke gewoonlijk gedurende hun geheele
ontwikkelingsproces onder de aarde verborgen blijven, en
waarvan het peridium enkelvoudig, rond of knolvormig,
naakt of met overblijfselen van het wortelvormige mycelium
bedekt is. Peridium (behalve h et geslacht Hydnangium)
niet scherp van de gleba gescheiden. Geene opening w aardoor
de sporen lator ontsnappen, deze komen eerst vrÿ
nadat het peridium verweerd of vervloeid is.
Peridium vast, door wortelvormige myceliumdraden
min of meer omgeven . Gesl. 1. Rh i z o p o g o n .
Peridium zacht, niet door myceliumdraden omgeven .
. Gesl. 2. H y d n a n g i u m .