
Fig. 10. Plaatzwam op
papier geplaatst om de kleur
der sporen te kunnen waar-
nemen.
de plaatjes zijn afgevallen,
op het papier terugvinden
in den vorm van een wit of
gekleurd poeder.
De kleur der sporen iswit,
licht rozerood, bruin, paars
of zwart. In vele gevallen
komt de kleur der sporen
overeen met die der plaatjes;
maar het kan ook gebeuren, dat plaatjes en sporen in
kleur geheel van elkander verschillen. T r i c h o l o m a
r u t i 1 a n s b. v., een plaatzwam die in dennenbosschen niet
ongemeen is, heeft gele plaatjes en witte sporen; Cl i to-
c y b e l a c c a t a , een eetbare soort, die licht te herkennen
is aan de paarse kleur van het geheele vruchtlichaam,
en T r i c h o l o m a s u l p h u r e u m , die in het najaar
veel in bosschen groeit, en zieh kenmerkt door een hoogst
onaangenamen zwavelreuk en de zwavelgele kleur van het
geheele vruchtlichaam, hebben beiden toch witte sporen.
Om de kleur der sporen met zekerheid te bepalen, mag
dus nooit op die der lamellen worden afgegaan.
De lamellen bieden, niet alleen wat de kleur betreft,
maar ook wat hun bouw en zelfstandigheid aangaat, groote
afwisseling aan, en van dit
verschil heeft men weder gebruik
gemaakt als kenmerk
voor enkele geslachten.
Zoo onderscheidt zieh het
geslacht C a n t h a r e l l u s
b. V. (flg. 11), door dikke, bijna
wasachtige plaatjes, \velke
^ . afloopend Flg. 11. Cantharellus ci- ^ en meest v^ ert,akt
barius Fr. {Y nat. gr.) zijn. Een der meest algemeene
Cantharellus-soorten, is C a n t h a r e l l u s cibar
i u s (Ha n e k am) , die voornamelijk in onze bosschen,
doch ook op andere beschaduwde plekken, in groepjes
groeit. De hoed is trechtervormig, met een gelobden ra n d ;
zijn geur heeft wel eenige overeenkomst met die van
abrikozen. Bi,j het geslacht L a c t a r i u s vloeit na ver-
wonding van het vruchtlichaam, voornamelijk uit de lamellen,
maar ook uit steel en hoed, een wit of gekleurd
vocht, hetwelk meestal zeer scherp smaakt, en bevat is
in rijk vertakte buisjes, die
zoowel het weefsel van den
hoed als dat van den steel
doorkruisen (fig. 12). Van alle
overige soorten van dit geslacht,
onderscheidt zieh L a c t
a r i u s d e l i c i o s u s door
de kleur van dit vocht of
melksap, dat in het begin
oranje is, en later groen wordt.
Het geslacht R u s s u 1 a
heeft harde, brooze plaatjes,
en de meeste soorten die er
Fig. 12. Lactarius pyro-
galus Fr. Doorsnede van de
helft van een vruchtlichaam
waaruit melksapdroppels
vloeien. (K nat. gr.)
toe behooren, hebben een brandenden, peperachtigen
smaak, en zijn vergiftig.
Bij Hy g r o p h o r u s daarentegen zijn de plaatjes zacht,
wasachtig en dik. In onze weilanden groeit een der fraaiste
soorten van dit geslacht, H y g r o p h o r u s p s i t t a c i -
n u s , welke zijn naam verschuldigd is aan zijn bontge-
kleurden hoed, ( p s i t t a c u s beteekent papegaai).
Van het geslacht C o p r i n u s
(fig. 13), dat deel uitmaakt van
de sectie met zwarte sporen,
vervloeien, bij de meeste soorten,
de plaatjes der rijpe exemplaren
tot een zwartachtige, op inkt
gelijkende zelfstandigheid. Dezelfde
eigenschap, maar in minder
Fig. 13. Coprinus mica- Sterke mate, treft men aan by
ceus Fr. (Y nat. gr.) enkele vertegenwoordigers van