
In bosschen. Aug. tot najaar. Algemeen.
• R- d e p a l l e n s Fr. Verbleekende B.
18 Hoed olÿfgroenachtig, in ’tmidden geel wordend, genaveld,
met gladden rand; steel wit, later bleek okerkleurig;
plaatjes dicht bijeen, aanv. wit, weldra bleek
okergeel. In naaldbosschen. Zomer. Vrÿ algemeen
. R. o l i v a s c e n s Fr. Olijfgroenachtige B.
Hoed anders g e k l e u r d ..................................................19
19 Vleesch geel wordend, rood onder de opperhuid; hoed
purperrood, ten laatste met flauw gestreepten rand;
steel rolrond, onderaan eenigszins gezwollen, bovenaan
wit, in ’t midden rozerood, aan den voet geelachtig;
plaatjes aanv. wit, weldra bleek-okergeel. In naaldbosschen.
Vrÿ algemeen. Z om e r ..............................................
. R. p u r p u r e a Gill. Purperroode B.
Vleesch niet geel wordend, en onder de opperhuid
niet r o o d ........................................................................ ......
20 Hoed blauwachtig, in ’t midden rood- of bruinachtig,
later uitgespreid of neergedrukt; vleesch niet scherp
van smaak; steel wit, vast; plaatjes geelachtig. In bosschen.
Najaar. O n g e m e e n ..............................................
R- c a e r u 1 e a Hr. Blauwe R.
Hoed purperrood, dikwijls golvend, neergedrukt; smaak
scherp; steel rolrond, bleek purperrood; plaatjes aanv.
zwavelgeel, later donkerder. In naaldbosschen. Ongemeen.
Zomer . . R. d r i m e i a Gke. Scherpe R.
21 Plaatjes geel, of met wit-geelachtige snede . . 22
Plaatjes wit............................................................... 23
22 Hoed to t 13 c.M. breed, bruingeel, met ten laatste
gevoord-knobbeligen rand, in vochtig weder met dik
slijmhuidje; steel geel witachtig, naar onder dunner
wordend, rolrond; vleesch grijsachtig. Op een gras veld
bÿ Apeldoorn a a n g e t r o f f e n .............................................
• R. s 0 r 0 r i a Hr. Zusterlijke R.
Hoed 4 - 5 c.M. breed, stroogeel of bruinachtig geel,
met later gestreepten rand, in vochtige lucht kleverig
steel wit-geelachtig, aanv. sponzig-gevuld, dan hol
plaatjes bleek-geel; smaak zeer scherp; reuk naar inkt
In bosschen. Zomer. Vrij algemeen
..............................................R- f e 11 e a Hr. Galachtige R
23 Smaak min of meer scherp
Smaak niet scherp
24
25
24 Hoed ten laatste neergedrukt, stijf, 1 0 -1 3 c.M. breed, geel
achtig, vuilgeel of vuilrossig, met breeden, vliezigen, ge
voord-knobbeligen rand; steel tot 12 c.M. hoog, bleek
eindelijk hol; plaatjes wit, in vochtige lucht droppelend
reuk zeer onaangenaam. In bosschen en op bescha
duwde plekken, längs wegen enz. Zomer—najaar.
..........................................R. f o e t e n s Hr. Stinkende B
Hoed minder groot, met eenigszins vliezigen rand, dik
wijls onregelmatig; steel minder hoog, reuk minder
doordringend. Bij Apeldoorn aangetroffen
R. s u b f o e t e n s Smith. Bijna stinkende R
25 Vleesch onder de opperhuid gewoonlijk roodachtig;
hoed 6 - 8 c.M. breed, blauw, purperrood, groen of
olijfgroenachtig bont, later in ’t midden geelachtig, ten
laatste neergedrukt of trechtervormig; steel 6—8 c.M.
hoog, wit, glad. In bosschen, voornamelijk onder
beuken. Niet algemeen . ^ ...............................................
R. c y a n o x a n t h a Hr. Blauwgele R.
Vleesch' niet roodachtig onder de opperhuid . . 26
26 Hoed 5—8 c.M. breed, grijs-olijfgroen, soms in ’t midden
met geel vermengd; steel wit, gevuld, vast, ong.
8 c.M. hoog; plaatjes zeer smal en dicht bijeen. In bosschen.
O n g e m e e n ...............................................................
R. h e t e r o p h y l l a Hr. R. met ongelijk lange plaatjes.
Hoed vleeschrood, in ’t midden donkerder, aderig-rim