
il
Vruchtlichaam rood of hleek vleeschkleurig . . 3
3 Vruchtlichaam rood, rondachtig, inwendig bleek, 2 Va
m.M. groot, gelobd, met dicht bijeen staande plooien.
Op een tak van Robinia Pseudo-Acacia (Acacia) te
Nunspeet aangetroffen.............................................................
Dacr. f r agi f ormi s Pers. Aardbesievormige D.
Vruchtlichaam zeer bleek-vleeschkleurig, rond of langwerpig,
uitgespreid, glad. Op rottende dennenaalden.
Slechts bÿ Lochern aangetroffen . . .
. Dacr . h y a l i n u s X i ô . Doorschijnende Dacr.
4 Vruchtlichaam aanv. levendig geel, later blÿvend oranjeachtig,
rondachtig, later geplooid, 3 - 4 m.M. groot. Op
oude dennetakken, stronken, palen, enz. Zeer algemeen.
Voor- en n a ja a r........................................................................
Dacr . s t i l l a t u s Nees. Droppelende Dacr.
Vruchtlichaam nooit oranjeachtig . . . . 5
5 Vruchtlichaam aanv. vuilgeel en bekervormig, later
verbleekend, eindelÿk bruingeelachtig, gewonden. Op
rottende takken, ook op die van naaldboomen. Algemeen.
Voor- en najaar .............................................
. Dacr . d e l i q u e s c e n s Bull. Vervloeiende Dacr.
Vruchtlichaam omberbruin-geel, zeer klein, tamelÿk
vast, hÿna geleiachtig, door vocht verbleekend. In
groepjes groeiend. Op rottende dennenaalden. Slechts
hÿ Lochern aangetroffen . . . . .
Dacr . s u c c i n e u s Fr. Geelbruine Dacr.
Gesl. 6. T rem e lla Dill.
1 Vruchtlichaam wit of vuilwit (ten minste aanv.) 2
Vruchtlichaam geel, geelachtig, oranje of oranjeachtiggeel
............................................................... . 3
Vruchtlichaam olÿfgroen zwartachtig, kaneelkleurig
(soms in ’t rood of paars speiend), of paars . . 6
Fig. 71. Tremella
mesenterica Retz.
(nat. gr.)
2 Vruchtlichaam aanv. wit of witachtig,
later bruinachtig en meelachtig
bestoven, slap, 3—10 c.M. breed, gewoonlÿk
gegolfd of eenigszins gewonden,
uitgespreid, opstÿgend. Op
rottende takken van verschillende
boomsoorten. Algemeen .
T r. a 1 b i d a Huds. {Exidia albida
Bref.) Witachtige Tr.
Vruchtlichaam vuilwit, inwendig
tamelÿk vast, uitwendig met een
dikke slÿmlaag bedekt, kussenvormig
geleiachtig, kogelrond, zeer klein. Op boomschors te
Nunspeet aangetroffen . . . . -
. T r. n e g l e c t a Tul. Verwaarloosde Tr.
3 Vruchtlichaam aan den omtrek wit-byssusachtig, oranje,
uitgespreid, aangedrukt, berÿpt, 2 72 - 14 c.M. breed,
aanv. glad, later zwak gewonden. Op boomschors. Te
Nunspeet aangetroffen - .............................................
.................................... T r. e l e g a n s Fr. Sierlijke Tr.
Vruchtlichaam aan den omtrek niet wit-byssusachtig. 4
4 Vruchtlichaam veelvormig, vleezig-geleiachtig, later berÿpt,
uitgespreid, opstÿgend, plooiig, golvend en gewonden,
geel of oranjeachtig-geel, zeer afwisselend wat
grootte betreft. Zodevormend. Op oude palen en rottend
hout. Algemeen. N a j a a r -w i n t e r ....................................
.Tr . m e s e n t e r i c a Betz. Gekroesde Tr.
Vruchtlichaam kraakbeen-geleiachtig, plaatvormig gelobd,
nooit b e r ÿ p t ............................................................ 5
5 Vruchtlichaam 1 - 3 c.M. groot, zeer zacht, met gave
lobben, in jeugdigen staat wit, later geelachtig. Op afgevallen
takken. Zodevormend. Vrÿ algemeen. N a ja a r-
winter . T r. l u t e s c e n s Pers. Geelachtige Tr.
Vruchtlichaam grooter, to t 15 c.M., bleekgeel, aan den
voet geplooid, met breed-golvende lobben. Zodevor