
mend. Op afgevallen takken. Niet algemeen. N a ja a r-
winter. . T r. f r o n d o s a F r. Loof achtig e Tr.
6 Vruchtlichaam olijfgroen-zwartachtig, 5 - 7 c.M. groot,
met opgerichte, aan den rand ingesneden, franje-
achtig-golvende lobben. Op afgevallen, rottende takken.
Vrÿ algemeen. Najaar .......................................................
. . .Tr. f i m b r i a t a Pers. Franjeachtige Tr.
Vruchtlichaam paars of kaneelkleurig m et paars of roodachtig
g e w a s s c h e n ............................................. - 7
7 Vruchtlichaam 8 - 1 0 m.M. breed, paars, door verdroging
zwart wordend, gedrongen, plooiig en gewonden;
bÿna saamgedrukt. Op rottende takken. Zeldzaam
T r. v i o l a c e a Belh. Paarsachtige Tr.
Vruchtlichaam 2 - 5 c.M. breed, kaneelkleurig, soms met
paars of roodachtig getint, aanv. afgeplat, later uit golvende,
gave, gewondene lobben gevormd. Op afgevallen
en rottende takken. Zodevormend. Niet ongemeen.
N a j a a r -w in te r .........................................................................
T r. f o l i á c e a Pers. (Ulocolla foliácea Bref.) Blad-
vormige Tr.
B .
G a st e r om y c e t e n of B u ik zw am m e n .
Vleezige, vliezige of lederachtige zwammen, welke meestal
op de aarde, zeldzamer op hout groeien, en waarvan het
hymenium in het min of meer ronde, peer-of bekervormige
vruchtlichaam ligt opgesloten. Het vruchtlichaam dat gewoonlÿk
to t rÿpheid der sporen gesloten blÿft, bestaat
uit een inwendige massa, de sporenklos (gleba), geheeten,
en uit een hulsel (peridium) dat daaromheen ligt. Het
peridium is doorgaans uit twee lagen samengesteld, welke
h et buitenste en. binnenste hulsel of peridium uitmaken.
De sporenklos is gewoonlijk in kamertjes verdeeld, waarvan
de binnenwanden met het hymenium bedekt zijn, of
wier ruimte er door wordt opgevuld.
F am . I. P h a lla c e e ë n o f S tin k zw am m e n .
Peridium of hulsel aanv. gesloten, en min of meer
eivormig. Bÿ rÿpheid der sporen, scheurt het onregelmatig
open, doch blÿft in den vorm van een beurs (volva), aanwezig
(fig. 33d, bl. 32). De later vervloeiende gleba wordt
door een verschillend gevormden drager (receptaculum),
(fig. 33c, bl. 32) uit het peridium in de hoogte geheven
en verspreid een walgelijken stank.
Het receptaculum hreekt in den vorm van een hollen,
zeefachtig doorboorden steel door het peridium.
.................................................................Gesl. 1. P h a l l u s .
Het receptaculum hreekt in den vorm van een rood
traliewerk door het peridium . Gesl. 2. 01 a t h r u s.
Gesl. 1. P h allu s Linn.
Receptaculum 10—25 c.M. hoog,
aan heide uiteinden versmald, w it
of geelachtig, zeefachtig doorboord
; beurs eivormig, onregelmatig
gelobd, wit; hoed vrÿ, slechts
aan den top met den steel vergroeid,
klokvormig, vuilwitachtig
of grÿsachtig, aanv. met het
zwartachtig-groene, stinkende spo-
renslÿm bedekt. Verspreid een
ondragelÿken stank. In zandige
en boschrÿke streken. Vrÿ algemeen.
Zomer—najaar .
P h . i m p u d i c u s Linn. S tinkende
Ph. (Zie: bl. 32 flg. 33).
Fig. 72. Phallus cani-
nus Huds. (Y nat. gr.)