achtig, gewoonlijk uit een knolachtig lichaampje (sclerotium)
ontstaand. . . Gesl. 1. P i s t i 11 a r i a.
Vruchtlichaam met draadvormigen langen steel, aanv.
wasachtig, later stÿf of hoornachtig, al of niet uit een
sclerotium ontspringend. . Gesl. 2. T y p h u l a .
3 Vruchtlichaam gelei-kraakbeenachtig, in vochtigen toestand
kleverig, in drogen Staat hoornachtig, enkelvoudig
of vertakt, zonder duidelÿken steel. Op heut groeiende
soorten . . . . . Gesl. 3. C a 1 o c e r a.
Vruchtlichaam vleezig. Gewoonlÿk op de aarde groeiende
soorten . . . . . . . . . 4
4 Vruchtlichaam rÿk vertakt, met korten dikken stam;
takken afgeplat, plaatvormig, kroezig . . . .
. • . . . Gesl. 4. S p a r a s s i s.
Vruchtlichaam rolrond of knotsvormig, enkelvoudig of
vertakt, zonder duidelÿken steel. Gesl. 5. Cl a v a r i a .
Gesl. 1. P is tilla ria Fr.
Vruchtlichaam 5 — 7 m.M. hoog,
witachtig, naar hoven verdikt,
eenigszins saamgedrukt, soms
in tweeën gespleten, onderaan
bÿna steelvormig, versmald, door
droogte verhard. Gewoonlijk op
doode stengels en bladeren van
Pteris aquilina (Adelaarsvaren).
In ons land op rottende kool-
stronken gevonden
P. q u i s q u i l i a r i s Fr. Plantenafval
P.
Vruchtlichaam ong. 2 m.M. hoog,
bovenaan puntig, rozerood, kaal,
Fig. 60. Pistillaria quisquiliaris
Fr. (nat. gr.)
onderaan doorschÿnend. In ons land op een dooden
Stengel van Chaerophyllum hirsutum {Harige kervel),
in den Plantentuin te Amsterdam aangetroffen .
. . . . . P. r o s e l l a Fr. Rozeroode P.
Gesl. 2. Typhula Fr.
1 Het vruchtlichaam ontstaat uit
een min of meer knolvormig
lichaampje (Sclerotium) . 2
Geen sclerotium (zie ook T.
erythropus) . . . 4
2 Vruchtlichaam geheel wit; steel
dun, zacht behaard, soms neer-
liggond; knots onverdeeld, rolrond;:
sclerotium bruinachtig.
Op plantenafval. Niet zeldzaam
.............................................
T. g y r a n s Fr. Rondge-
draaide T.
Vruchtlichaam niet geheel wit. 3
Fig. 61. Typhula phacor
rhiza Fr. (nat. gr.)
3 Knots 3 - 7 m.M. hoog, wit, kaal, door verdroging geelachtig
wordend, rolrond; steel 5—8 m.M. hoog, rood-
zwartachtig; sclerotium zwartachtig (soms ontbrekend).
Op doode bladeren. Vrij algemeen. Najaar
T. e r y t h r o p u s Fr. T. met rooden steel.
Vruchtlichaam 2 - 3 c.M. hoog, draadvormig, glad, bleek,
naar onderen een weinig bruinachtig; sclerotium aanv.
bleek, later bruin of zwartachtig. Op rottende bladeren.
Niet algemeen. N a j a a r ......................................................
. T. p h a c 0 r r h i z a F r. T. met breeden wortel.
4 Knots bleek-rozerood, rolrond, aan beide uiteinden versmald,
kaal; steel draadvormig, eenigszins bochtig,
bleek-doorschÿnend, onderaan eenigszins behaard. Op
droge bladeren en aan de onderste stengeldeelen van
Helens mollis {Meelraai). Bÿ Nunspeet aangetroffen .
. T. e l e g a n t u l a Karst. Sierlijke T.
Knots wit of w i t a c h t i g ................................................... 5