
S e c t i e A.
Leucosporeeën of Wi t sporigen.
Fam. I. Agaricaceeën of Plaatzwammen.
Gesl. 1. Amanita Pers.
1 Hoed vuurrood, vuilrood of
oranjeachtig-rood, zeldzamer
geelachtig . . 2
Hoed anders gekleurd 3
2 Hoed vuur- of oranjeachtig-
rood, in vochtige lucht
kleverig, met witte wratten
bezet; hoedrand fijn-
gestreept. In bosschen en
op zandige beschaduwde
plekken. Tamelÿk algemeen.
Sept. —Oct...............................
Fig. 1. Amanita muscaria (L.)
Fr. (34 nat. gr.)
A. mu s c a r i a Fr. Vliegen A.
tioed meest vuilrood, doch soms ook vleeschrood of geelachtig,
met kleine witachtige wratjes bezet; vleesch
wit, roodachtig wordend; steel met fijngestreepten ring,
roodachtig. In bosschen, ook in naaldbosschen. Alg:
emeen. Ju li—Oct......................................................................
r u b e s c e n s Fr. Boodwordende A.
3 Beurs in schubjes en wratten verbrokkelend . . 4
Beurs blÿvend, slechts weinig met den voet van den
steel vergroeid; hoed naakt of met slechts enkele
groote brokken der beurs bezet . . . . 5
Beurs cirkelvormig losscheurend, boven den knolvor-
migen voet van den steel een meer of minder duide-
lijken band of zoom achterlatend; hoedoppervlakte met
53
talrijke, doch soms zeer gemakkelÿk loslatende wratten
b e z e t ........................................................................................8
4 Hoed meest wit, soms ook (voorn. in ’t midden) geel-
of groenachtig; wratten groot, dik, hoekig, donkerder
van kleur; steel gevuld, schubbig, ring vergankelijk. In
bosschen. Niet algemeen. Najaar........................................
..............................................A. n i t i d a Fr. Glanzende A.
Hoed bruin, grauw, grÿs of bruingrauw; met kleine
grauwbruine wratjes bezet; steel gevuld, met gaven
ring. In bosschen. Zomer—herfst. Niet algemeen
.................................................A. s p i s s a Linn. Dikke A.
5 Hoed aanv. kegelvormig dan uitgespreid, spits, wit, kleverig,
glanzend; steel gevuld, schubbig, onderaan m et dikke,
slappe beurs; ring aan d e bovenzijde gestreept; plaatjes
met vlokkige snede. In bosschen; ook naaldbosschen.
Niet algem. Zomer—najaar. A. vi ros a Fr. Giftige A.
Hoed stomp...............................................................................6
6 Hoed droog, gewoonlÿk wit, zeldzamer bleekgeel, bleek-
groen enz., eerst bol, dan vlak, meest m et vlokkige, witte
of bruinachtige schubben bezet; steel later hoi, aan den
voet knolvormig. In zandige bosschen. Algemeen.
Ju li—Oct................................A. M a p p a Fr. Servet-A.
Hoed min of meer k l e v e r i g .......................................... 7
7 Hoed kleverig wit, bleekgroen, bleekgeel of bleek olÿf-
groen, aanv. klokvormig, dan uitgespreid, 6—8 c.M. breed;
steel gevuld, later bovenaan hoi, naar boven versmald ;
beurs bÿna vrÿ, of den knolvormigen voet van den
steel randvormig omgevend. In bosschen en in de
duinen. Algemeen. Ju li—Oct...............................................
. A. p h a l l o i d e s Fr. Phallusachtige A.
Hoed eenigszins kleverig, sneeuwwit, aanv. eivormig,
dan uitgespreid, glad, 4—5 c.M. breed; steel gelijk dik,
later hoi met teruggebogen ruimen ring; beurs met
vrÿen rand. Zeldzaam. In bosschen . . . .
..............................................A. V e r n a Fr. Voorjaars A.
i i:i|
ifl