
Nov. . M. s t y l o b a t e s Pers. M. met voetstuk.
Hoed 3 - 5 m.M. breed, kaal, dun, gestreept, wit; steel
11 — 20 m.M. hoog, uit een eivormig, met stijve, af-
staande haren bezet knolletje entspringend; plaatjes
tamelÿk dik. Op plantenafval, voornamelijk in bosschen.
Vrÿ algemeen. S e p t.-O c t.....................................................
. M. e c h i n i p e s Lasch. M. met stekeligen voet.
16 Kleine teedere soorten welke spoedig verwelken en op
boomschors of beukebladeren groeien; hoed niet grooter
dan 2 - 7 m.M..................................................................... .....
Minder teedere gewoonlÿk grootere soorten, welke voor
het meerendeel op den grond of aan oude boomstam-
men g r o e i e n ............................................................... .....
17 Op beukebladeren. Hoed zeer teeder, IV2 m.M. breed,
kaal, bruinachtig; steel haardun, geheel met stÿve,
afstaande haren bezet. Najaar. Zeldzaam
s e 10 s a Soio. Zijdeclragencle M.
Op b o om s c h o rs .................................... ........ _ Ig
18 Hoed dun, half kogelrond, meestal stomp, gevoord-ge-
streept, bruin-rosachtig, blauwachtig, aschgrauw enz.,
2 — 7 m.M. breed; steel 1 — 2 m.M. hoog, gekromd, dof
bestoven; plaatjes bleeker van kleur dan de hoed,
bÿna eivormig, breed. Aan met mos begroeide boom-
schois. In groepjes. Sept.—Nov. Algemeen.
M. c o r t i c o l a Schum. Schorshewonende M.
Hoed dun, klokvormig, zwak berijpt, met gestreepten
rand, wit, witgeel, vleeschrood-rosachtig, enz.; 3—6
m.M. breed; steel dun, onderaan een weinig behaard;
plaatjes lÿnvormig, smal, witachtig. Aan met mos
begroeide boomschors. In groepjes; Vrÿ algemeen.
Sept.-Dec. . M. h i e m a i l s Osbeck. Winter M.
19 Hoed groen, oranje- of menierood . . . . 2 0
Hoed anders g e k l e u r d ..................................................21
20 Hoed groen, vliezig, kap-klok vormig, stomp, in vochtigen
staat gestreept, 4 - 9 m.M. hoog; steel kort, kaal en
glad, groenachtig; plaatjes wit. In naaldbosschen. Niet
algemeen. Aug. —Oct...............................................................
M. c h 1 0 r a n t h a TV. Groene M.
Hoed oranje-menierood, klokvormig-bol, met gestreepten
rand, 2 - 4 m.M. breed, glanzend; steel kruipend,
4 - 6 c.M. hoog, geel, glanzend, bovenaan eenigszins berÿ
p t; plaatjes aanv. wit, dan geel met witachtige snede.
In bosschen, tusschen plantenafval. Eenzaam of in
groepjes. Niet ongemeen. Juli —Nov..................................
M. A c i c u l a Schaeff. Naaldvormige M.
21 Steel met wortelvormig aanhangsel of met ^min of
meer kruipenden of wortelenden voet . . . 2 2
Steel zonder kruipenden voet, maar soms onderaan in
vezels verdeeld. Soorten welke meestal een onaangenamen
reuk v e r s p r e id e n ..................................................31
22 Hoed wit bestoven, bol, in ’t midden bruinachtig, naar
den rand toe verbleekend, 6 m.M. breed; steel stijf, met
wortelvormig aanhangsel, 11 m.M. hoog, onderaan bruinachtig,
bovenaan wit; reuk sterk. Op heidegrond,(tusschen
mos. Z e l d z a a m ......................................................
M. p s a m m i c 0 1 a B. & Br. Zandbewonende M.
Hoedoppervlakte niet wit bestoven. . . . 2 3
23 Hoed 2—5 c.M. breed...........................................................24
Hoed gewoonlijk niet grooter dan 2 c.M. . . 26
24 Hoed glad, later in vochtigen staat gestreept, bÿna vleezig,
3—4 c.M. breed, geel-kaneelkleurig, verbleekend; steel
zeer stijf, hoornachtig, glad, kaal, glanzend, bruin, bovenaan
bleek, ong. 11 c.M. hoog, met den voet in een
wit, fluweelig kussentje gedoken en hiermede met
naburige exemplaren verbonden; plaatjes wit-geelachtig,
zeer breed. Op rottende bladeren, in bosschen. Nietalge-
gemeen. Najaar........................................................................
. M. c o h a e r e n s Pers. VerbondeneM.
Hoed r im p e l i g ....................................................................25