
Gesl. 16. Marasmius Fr.
1 Steel ontbrekend; hoed 6 -1 2 m.M.
breed, ruggelings vast-zittend, aanv.
schelp-, later klokvormig, aschgrauw of
bruin, meelig bestoven of met kleine
schubbetjes bezet; plaatjes gering in
aantal, achteraan bÿna ontbrekend. Op
doode takjes, in bosschen. Ongemeen.
M. s p o d o l e u c u s Fr.
Aschgrauio-witte M.
Steel niet ontbrekend . . . 2
2 Op plantenafval, als afgevallen takjes,
bladeren enz.............................................3
Fig. 16. Marasmius
urens Fr.
(34 nat gr.).
Op den grond, meestal tusschen doode bladeren 12
3 Geheel wit; hoed ong. 3 - 4 m.M. breed, bÿna vliezig,
doorschijnend, naakt, later ' gevoord-gerimpeld; steel
gevuld, dun, gekromd, fijn meelachtig bestoven, onderaan
behaard, een weinig gezwollen en later bruinachtig;
plaatjes aangehecht, wijd uiteen. Reukeloos. Op plan-
tenstengels, takjes enz., (soms ook op dennenaalden).
Vrij algemeen. Juli tot n a j a a r ....................................
..........................................M. Can di d us Fr. Witte M.
Vruchtlichaam niet geheel w i t ...........................................4
4 Op afgevallen dennenaalden; reuk zeer onaangenaam;
hoed 8—12 m.M. breed, gerimpeld, kaal, aanv. vuilwit,
later rood- of geelachtig, vliezig bijna vlak; steel pijpachtig,
bruin of zwartachtig, bovenaan bleeker, fluwee-
lig, ong. 2V2 —3 c.M. hoog; plaatjes aangegroeid, onver-
deeld, dicht bÿeen, aanv. witachtig, dan van kleur
als de hoed. Vrÿ algemeen. Najaar . . . .
. M. p e r f o r a n s Fr. Doorborende M.
Niet op dennenaalden.............................................................5
5 Steel geheel of gedeeltelÿk meelachtig bestoven . 6
Steel glanzend, kaal, meest zwart of zwartachtig. 8
Steel fluweelig, of vlokkig (t. m. aanv.) . . . n
6 Steel wit, gevuld, onderaan rosachtig en eenigszins
gezwollen, 6 -1 2 m.M. hoog; hoed 6 - 9 m.M. breed,
dunvleezig, uitgespreid of neergedrukt, gerimpeld!
wit of geelachtig, in ’t midden roodbruin; plaatjes wit,
smal. Op afgevallen takken, in bosschen. Vrÿ algemeen!
Najaar . M. r a ni e a 1 i s Hr. Op takjes groeiende M.
Steel niet wit ■ . . . . 7
7 Plaatjes aangegroeid-afloopend, aderig verbonden, geelachtig;
hoed klokvormig, dan bol, stomp, ly^ c.M.
breed, vliezig, aanv. glad, later gestreept-gevoord, geel-
roestkleurig, dan okergeel; steel tot 5 c.M. hoog, inwendig
vlokkig, bruin, naar boven verdund en meelig
bestoven. Op afgevallen stengels, takjes enz. In groepjes.
Bij Goes a a n g e t r o f f e n ....................................
M. c a u 1 i c i n a 1 i s Hr. Stengel M.
Plaatjes breed aangegroeid, wÿd uiteen, witachtig, door
verdroging okergeel wordend; hoed ong. 6 - 8 m.M.
breed, aanv. bol, dan uitgespreid en neergedrukt, vleezig-
vliezig, aanv. zeer flauw bestoven, ten laatste met gestreepten
rand, geelachtig, in ’t midden donkerder;
Steel gevuld, kort, bleek, onderaan kastanjebruin, eenigszins
meelig bestoven. Op afgevallen takken. Ongemeen.
. M. a m a d e 1 p h u s Hr. Broederlijke M.
8 Plaatjes gering in aantal, tot een den steel omgevenden,
doch daarvan vrÿen ring vereenigd. 9
! ! ! 10
9 Hoed vliezig, 2 — 6 m.M. breed, genaveld, geplooid of
gevoord, witachtig, soms eenigszins donkerder in ’t
midden; steel hoornachtig, zwartachtig, bovenaan verbleekend.
Op plantenafval, als stengels, takjes enz. Algemeen.
A p r i l-Oct. M. R o t u l a Hr. Wielvormige M.
Hoed vliezig, 4—5 m.M. breed, met enkele voren, wit-
U i
■ '1 ''1
i
i >ii