
roodachtig, met donkerder bultje in ’t midden, doo
droogte verbleekend; steel haardun, buigbaar, zwart
bovenaan verbleekend. Kleiner dan de voorgaande. 0
grasbladeren, in ons land, slechts op die van Phrag
mites communis (dekriet) aangetroffen .
. M. g r a m i n u m Lih. Op grasbladeren groeiende M
10 Reuk ste rk , naar knoflook; plaatjes gekroesd, wit
achtig; steel 2 — 3 c.M. hoog, hoornachtig, pijpachtig
rosachtig, bruinachtig of zwart; hoed I 34 c.M. breed
dun-vleezig, rossig, later witachtig, aanv. glad, dan rim
pelig of kroezig. Op plantenafval. Algemeen
. M. s c 0 r 0 d 0 n i u s Hr. Knoflook M
Reuk niet naar knoflook; plaatjes witachtig, niet ge
kroesd; steel hoornachtig, pÿpachtig, geheel zwart
hoed 3—12 m.M. breed, vliezig, gestreept of geplooid
kaal, wit- of bruinachtig. Op afgevallen bladeren. Al
gemeen. April —Oct........................................................
M. a n d r o s a c e u s Hr. Androsaces M
11 Plaatjes netvormig verbonden, witachtig, dik, smal
breed aangegroeid; hoed 4 - 5 m.M. breed, sneeuw
wit, vliezig, gevoord en geplooid, met een kleine papil
in ’t midden; steel aanv. vlokkig, later kaal, onderaan
roodachtig of rosbruin, bovenaan bleek, zeer dun. Op
afgevallen takjes en bladeren. Niet algemeen
. M. s a c c h a r i n u s Hr. Suikerachtige M
Plaatjes zeer gering in aantal (6- 10), zeer smal
hoed 3—11 -m.M. breed, ten laatste genaveld, wit of
wit-bruinachtig, geplooid-rimpelig; steel fluweelig be
haard, bÿna hoornachtig, onderaan kastanjebruin, boven
aan bleeker. Op afgevallen bladeren. Aug. —Dec.
. M. . e p i p h y l l u s Hr. Op bladeren groeiende M
12 Steel kraakbeenachtig, niet vezelig, pÿpachtig met wor
telvormig aanhangsel, 1 1 -1 4 c.M. hoog, stÿf, witviltig
daaronder bleek-rossig; hoed ong. 2V2 c.M. breed,aanv
bol, later uitgespreid en neergedrukt, lederkleurig, verbleekend;
plaatjes wit, smal. In bosschen, tusschen
doode bladeren. Zodevormend. Algemeen. Ju li-O c t.
M. a r g y r 0 p u s Hr. M. met zilveren steel.
Steel bÿna kraakbeenachtig, zonder wortelvormig aanhangsel
...............................................................
13 Steelbasis vlokkig, wollig of stÿf behaard; smaak
s c h e rp ......................................................
Steelbasis naakt; smaak niet brandend . . . 1 5
14 Hoed 3 - 6 c.M. breed, glad en kaal, later gerimpeld of
gevoord, eenigszins glanzend, in vochtigen toestand bruin-
rossig, in drogen staat verbleekend; steel 1 0 -1 4 c.M.
hoog, vlokkig-meelig, met den voet in witte vlokken gedoken,
stÿf, gevuld; plaatjes aanv. bleek, ten laatste bruinachtig.
Algemeen in bosschen en op grazige plekken.
Au g .-Oct. Bijna z o d e v o rm e n d ....................................
.........................................M. u r e n s Hr. Brandende M.
Hoed 2—6 c.M. breed, dof, met gestreepten rand, in
jeugdigen staat bleek-steenrood later ledergeel; steel 5—8
c.M. hoog, geel-bleek-roodachtig, tot op een derde van
zÿn hoogte in wollige of stÿve, witte of gele haren gedoken;
plaatjes aanv. witachtig, dan bleekgeel met geel
of roodachtig gewasschen. In bosschen, tusschen doode
bladeren. Algemeen. N a j a a r ..............................................
M. p e r 0 n a t u s Hr. Gelaarsde M.
15 Steel gevuld, 5 - 8 c.M. hoog, gelijk dik, met een wit,
fijn viltig laagje bedekt; hoed 1 - 6 c.M. breed, aanv.
bol, later uitgespreid, dikwÿls bultig, ledergeel, soms
met bleek roodbruin gewasschen, in ’t midden eenigszins
donkerder, in vochtigen staat m et gestreepten rand;
plaatjes vrÿ, witachtig of bleekgeel, breed; reuk en
smaak aangenaam. Op grazige plekken. Zeer algemeen.
Gewoonlÿk halve kringen vormend. Voor- tot najaar.
......................................... M. o r e a d e s Hr. Bergnimf M.
Steel hol of p ÿ p a c h t i g ..................................................40
9