bladeren. In groepjes. Niet algemeen . . . .
.......................................Cl. J u n c e a Fr. Bloembies Gl.
Vruchtlichaam bovenaan gewoonlijk niet spits toeloopend.
...............................................................................4
4 Op de aarde. Vruchtlichaam geelrood, vleeschkleurig,
of roodbruingeel, inwendig wit, zeer verschillend in
grootte en vorm, (5—30 c.M. hoog), omgekeerd ei-knots-
vormig, stomp of afgerond, zelden spitsachtig, gevuld,
vleezig, glad of rimpelig, later dikwÿls gevoord. In
bosschen. Bÿ Nunspeet aangetroffen . . . .
. Cl. p i s t i l l a r i s Linn. Stampervormige Gl.
Niet op de aarde. Op rottende takken of plantenafval
..........................................................................................
5 Vruchtlichaam pijpachtig, 1 0 -2 7 c.M. hoog, stÿf, geel
of bruinachtig-rood, bÿna stomp, bovenaan afgerond,
met wortelvormig aanhangsel. Op rottende takken.
Niet algemeen. C 1. f i s t u 1 o s a F r. Pÿpachtige Gl.
Vruchtlichaam gevuld 2‘A- 3 c.M. hoog, verschillend
in vorm, nu eens spatelvormig, saamgedrukt, dan weder
min of meer gekromd of gedraaid, stomp, berÿpt,
waterig-geel. Op rottende takken en plantenafval. Niet
zeldzaam. N a j a a r ....................................
Cl. c o n t o r t a Holmsk. Gedraaide Gl.
6 Vruchtlichaam rozerood, goudgeel of oranjeachtig . 7
Vruchtlichaam bleek-kleikleurig, of geelachtig. . 9
7 Vruchtlichaam bundelvormig, rozerood, breekbaar, met
gevulde, onderaan verdunde, later bovenaan geelachtig,
en onderaan witachtig werdende knots. Tusschen
het mes, op heidegrond te Bussum gevonden
...........................................Cl. r 0 s e a Fr. Rozeroode Gl.
Vruchtlichaam goudgeel of oranjeachtig . . . 8
8 Zodevormend, tamelÿk vast, spoedig hol, tot 7 c.M. hoog,
goudgeel; knotsjes bÿna spoelvormig, getand of gaaf,
naar onder versmald, later met bruinachtigen top. Op
grazige plekkem Niet algemeen. Najaar . .
.01. f u s i f o r m i s Sow. Spoelvormige Gl.
In groepjes, en bÿna bundelvormig, tot 7 c.M. hoog,
gevuld, breekbaar; knotsjes, goudgeel of oranjeachtig,
verschillend in vorm, onverdeeld of gevorkt. Op grazige
plekken, en tusschen struikgewas. Najaar. Algemeen.
. Cl. i n a e q u a l i s Müll. Ongelijke Gl.
9 Vruchtlichaam bleek-kleikleurig, bundelvormig, 1 - 5
c.M. hoog; knotsjes onverdeeld, saamgedrukt of rolrond,
onderaan goudgeel, naar boven versmald. Tusschen
h et mos of gras. Najaar. Algemeen . . .
Cl. a r g i l l a c e a Fr. Kleikleurige Gl.
Vruchtlichaam wit of geelachtig . . . . 1 0
10 Vruchtlichaam wit, zodevormend, to t 8 c.M. hoog.;
knotsjes dikwÿls bochtig of gekromd, rolrond, gevuld,
priemvormig. Op grazige plekken. Vrÿ algemeen. Najaar.
. Cl. v e rmi c u l a r i s Scop. Wormvormige Gl.
. Vruchtlichaam gewoonlÿk wit, soms ook geelachtig,
onderaan wit, bundelvormig, breekhaar,- 2>4--8 c.M.
hoog; knotsjes veelvormig, bÿna stomp. In weilanden
en op andere grazige p lek k e n .............................................
Cl. f r a g i l i s Holmsk. Breekbare Gl.
11 Vruchtlichaam paars, of anders gekleurd en dan met
' aan hun top roode of roodachtige takjes. Op de aarde
groeiende soorten . . . • ' • ' • - 1 2
Takken en takjës geel, of takken oranjeachtig-rozerood
met geelachtige takjes. Op de aarde of op hout
groeiende soorten ’ . . ’ • ” • ' • • . . 14
Vruchtlichaam wit mf grÿ s-witachtig; sporen wit of
zeer bleek. Op de aarde groeiende soorten , . 19
Vruchtlichaam wit of aanv. hleek en later ledergeel of
eenigszins roodachtig; sporen wit of zeer bleek. Op
. hout groeiende s o o r t e n ................................................. 24
Vruchtlichaam leder- of o k e r g e e l, of bleek en later soms
roodachtig; sporen geel of bruin. Op hout of op de