
aschgrauw of grijsbruin; plaatjes vuilwit of grauw.
Längs wegen, slooten, in tuinen enz.; op zand-en kleigrond.
Algemeen. Sept. —Nov.............................................
T r. b r e v i p e s Bull. Kortgesteelde Tr.
Vleesch wit of w ita c h tig ................................................. 38
38 Hoedrand de plaatjes overschrijdend . . . 3 9
Hoedrand niet verder dan de plaatjes reikend . 40
39 Hoed bruingrijs, 6 -1 4 c.M. breed; steel gevuld, dun,
2—6 c.M. hoog, vlokkig-bestoven; plaatjes witachtig.
Op klei- of zandgrond, in weilanden, längs wegen enz
Gezellig. Algemeen. Najaar . . . . .
..........................................Tr. h u m i l e Fr. Nederige Tr
Hoed witgrauw of blauwachtig grauw, met omgerol
den rand, 4 c.M. breed, witgrauw berijpt; steel tot
6 c.M. hoog, kaal, flauw gestreept; plaatjes wit, smal
In bosschen. Niet algemeen . . . Tr. s u b
p u l v e r u l e n t um Pers. Spaarzaam bepoederde Tr
40 Hoed 8—14 c.M. breed, bruin-rossig of loodgrÿs, eerst
klokvormig, dan uitgespreid of neergedrukt, bultig
steel gevuld, veerkrachtig, 8 c.M. hoog, bovenaan ver
smald, kaal en gekleurd als de hoed, met kleine
bruine of zwartachtige streepjes en in de lengte ge
voord. Op zand- en kleigrond; alleenstaand of in groep
jes. Algemeen. N a j a a r .............................................
Tr. g r ammo p o d i um Bull. Tr. met gestreepten steel
Hoed 4 - 8 c.M. breed, grijs-grauw of zwartachtig, dun,
bol-vlak, onduidelijk hultig; steel gevuld, veerkrachtig,
slank, 6 - 8 c.M. hoog, onderaan eenigszins dikker,
witachtig, met donkerder lange strepen; plaatjes wit.
In bosschen. Zomer—najaar. Algemeen.
. T r. m e l a l e u c u m Pers. Zwart en witte Tr.
Gesl. 6. Clitoeybe Fr.
1 Hoed vleezig-vliezig, hygrophaan; hoedvleesch dun,
waterig........................................................................................2
71
Hoed vleezig, onveranderlijk
of verbleekend, niet
hygrophaan ; hoedvleesch
niet waterig, vast . 11
2 Reuk naar anijs. . 3
Niet . . . . 5
3 Hoed aanv. bol, dan genaveld,
later bijna trechtervormig,
ong. 2 c.M. breed,
kaal, witachtig, met ten
laatste neergebogen, gestreepten
rand; steel veer-
Fig. 6. Clitocybe nebula- krachtig, 4 c.M. hoog, bleekris
Batsch. [Y nat. gr.) rossig, onderaan dikker en
behaard; plaatjes wit, verkleurend. In bosschen. Vrÿ
algemeen. Ju li—Sept. .......................................................
01. s u a v e o l e n s Schum. Aangenaam riekende Cl.
Hoed eerst bol, later vlak of neergedrukt, maar nooit
tr e c h te r v o rm ig ...................................................... - 4 :
4 Hoed 2 - 5 c.M. breed, parelgrÿs, door droogte witachtig
verbleekend, in vochtigen toestand met gestreepten
rand; steel veerkrachtig, 5—8 c.M. hoog, glad en naakt,
onderaan eenigszins vlokkig; plaatjes witachtig. Op
beschaduwde en open plekken. Vrÿ algemeen. Aug.—
Sept. . . Cl. f r a g r a n e Sow. Welriekende Cl.
Hoed 2- 2V2 c.M. breed, aanv. bleek, loodgrÿs of geelbruin
met rooden schÿn, door droogte wit-geelachtig
verbleekend; steel recht, witachtig, soms ook min of
meer roodachtig, ong. 3 c.M. hoog, onderaan eenigszins
vlokkig; plaatjes vuilwit. Op zandigen bodem. Niet
algemeen. N a j a a r ...............................................................
Cl. o b s o l e t a Batsch. Versletene Cl.
5 Hoed dun, nooit trechter- noch bekervormig, aanv. bol,
later slechts neergedrukt of genaveld; plaatjes zeer
kort afloopend of aangegroeid, breed . . . 6