
en slooten. Ongemeen. Ju li-S e p t ......................................
0. s e y p h o i d e s Hr. Bekerachtige 0.
4 Plaatjes wit of witachtig, dun, afloopend; hoed vliezig,
eerst bol, later trechtervormig, wit, in vochtigen staat
fijn gestreept, ongev. 1 c.M. breed; steel kort, kaal, wit.
Längs wegen enz. O n g e m e e n .....................................
0. s c y p h i f o r m i s Hr. Bekervormige 0.
Plaatjes mun of meer gekleurd...........................................5
5 Plaatjes aanv. bleek vleeschkleurig, later geel-roodachtig;
hoed 1 —2V2 c.M. breed, rossig, met gestreepten
rand, ten laatste trechtervormig, verbleekend; steel
ten laatste pijpachtig, onderaan een weinig behaard
en verdikt, bleek-rossig. Op beschaduwde en open
plekken, tusschen het gras. In groepjes. Niet zeldzaam.
Aug. —Oct. . 0. p y x i d a t a Bull. Boosvormige M.
Plaatjes grÿs of g r ÿ s a c h t i g ...........................................6
6 Hoed nooit gestreept, I - 2V2 c.M. breed, ten laatste
trechtervormig, witachtig, met neergebogen rand en met
grau we of zwartachtige schubbetjes bezet; steel kaal,
aschgrauw, pÿpachtig; plaatjes grÿs. Tusschen Sphagnum
(veenmos) op veengronden. Zeldzaam .
• 0. a f f r i c a t a Hr. Aanwrijvende 0.
Hoedrand, ten minste in vochtigen toestand, gestreept 7
7 Hoed 1 —3V2 c.M. breed, ten laatste trechtervormig,
slap, glad, kaal, golvend, met gestreepten rand, don
ker grÿs, verbleekend; steel ongev. 2 c.M. hoog,grauw
bruinachtig, ongelÿk dik, golvend; plaatjes aschgrauw
Op veengrond, tusschen Sphagnum (veenmos). Onge
meen. Najaar . . 0. 0 n i s c u s Hr. Pissebed 0
Hoed 6 -1 5 m.M. breed, eerst bol, later genaveld, ge
streept, kaal, in drogen toestand glad en zÿdeachtig
glanzend, grauw-bruinachtig of bruinachtig; steel 2 ‘A
c.M. hoog, grÿs-bruinachtig, kaal; plaatjes grauw-bruinachtig,
aan hun voor- e n . achtereinde versmald. Op
vochtigen heidegrond. Ongemeen. Najaar .
0. r u s t i c a Hr. Veld 0.
8 Hoed ten laatste trechtervormig, ongev. 1 - 4 c.M. breed,
glad, kaal, taai en stijf, rossig-vleeschrood, verbleekend,
in drogen toestand geelachtig; steel pijpachtig, zeer taai,
bruin-vleeschrood, onderaan verdikt; plaatjes bleeker dan
de hoed. Langs wegen en dyken, tusschen het mos en
in het gras. In groepjes. Algemeen . . . .
. 0. h e p á t i c a Batsch. Leverzieke 0.
Hoed nooit trechtervormig, ten laatste genaveld . 9
9 Hoed 1 — 2 c.M. breed, aanv. bol, later neergedrukt
witachtig, grauw-bruinachtig of groenachtig, in vochtigen
toestand gestreept, door droogte glad en eenigszins
zijdeachtig, met aanv. eenigszins gekerfden en omgebogen
rand ; steel ongev. 1 c.M. hoog, van kleur als de
hoed, onderaan wit-harig; plaatjes achteraan het breedst
en daardoor driehoekig. Op veengrond en onder boomen.
In groepjes. Niet algemeen. Mei—Nov. .
, . . 0. u m b e 11 i f e r a X. Schermdragende 0.
Hoed 6—8 m.M. breed, aanv. bol, dan genaveld, kaal,
gestreept, wit, doorschynend, geelachtig wordend; steel
ongev. 1 c.M. hoog, onderaan stralend-vlokkig, draadvormig,
wit. Aan oude boomstammen, doode takjes enz.
In groepjes. Vrij algemeen. Oct.—Nov.
.................................... 0. s t e l l a t a Hr. Sterachtige 0.
10 Hoed niet sneeuwwit, min of meer gekleurd. . 11
Hoed sneeuwwit....................................................................13
11 Hoed geel of geel-oranjeachtig, verbleekend, ongev. 1
c.M. breed, tolvormig, byna genaveld, gestreept, in drogen
staat glad; steel van kleur als de hoed, 3 - 4 c.M. hoog;
plaatjes wit of geelachtig, lang afloopend. Op beschaduwde
plekken, tusschen het mos. Vrij algemeen.
A u g .-N o v . . . . 0. F i b u l a Speld 0.
Hoed anders gekleurd .........................................12
ij;,
5 Gii
I iÍ'.
AJi! l:]1 J "•• tif]
m
hi *1