
bosschen. Vrÿ algemeen. . . .
. 01. K r o m b h o l z i i Fr. Gl. van Kromhholz.
Vruchtlichaam grooter, 2 -1 1 c.M. hoog . , . . 21
21 Vruchtlichaam hol, to t 11 c.M. hoog, wit; stam tamelÿk
dik, onregelmatig en herhaaldelÿk v ertakt; takken
ongelÿk, bovenaan verbreed, met talrÿke puntige tak jes.
In bosschen, op vochtige plekken. Vrÿ algemeen.
Na ja ar. . . . . . . . . . .
. 01. c o r a l l o i d e s Linn. Koraalvormige Gl.
Vruchtlichaa,m gevuld . . . . . . 22
22 Takjes aan den top kamachtig verbreed en in enkele
spitse tanden ingedeeld; vruchtlichaam 3—7 c.M.hoog,
glad, rÿk vertakt, wit. Bÿna zodevormend. In bosschen
en op beschaduwde plekken. Najaar. Algemeen.
Cl. c r i s t a t a Pers. Kamvormige Gl.
Takjes noch getand, noch kamachtig verbreed . 23
23 Vruchtlichaam slechts weinig vertakt, 5—10 c.M. hoog
vuilwit, bovenaan verbreed, gerimpeld; takken, ver
schillend in vorm, stomp. Op vochtige grazige plek
ken. Algemeen. Najaar . .
01. r u g 0 s a Bull. Gerimpelde Gl
Vruchtlichaam zeer rÿk vertakt, 2—6 c.M. hoog, zui
ver wit; stam kort, takken zeer dicht bÿeen, herhaal
delÿk gegaffeld, glad, gelÿk hoog, kaal, stÿf, recht
opstaand. In bosschen. Algemeen. Najaar.
01. K u n z e i Fr. Gl. van Kunze
24 Vruchtlichaam 2—3 c.M. hoog, wit, onderaan behaard
aan de basis vertakt; takken slank, rolrond, opgericht
puntig, geelachtig. Op rottend hout
....................................... Cl. d e l i c a t a Fr. Zwakke Gl
Vruchtlichaam grooter, 8 — 12 c.M. hoog, aanv. hleek
later ledergeel of een weinig roodachtig; stam dun
kaal, vertakt; takken en takjes aan den top beker
vormig uitgehold; takjes bÿna in kransen. Zodevor
mend. Op rottend hout en aan boomstammen. Algemeen.
Najaar ...............................................................
Cl. p y x i d a t a Pers. Boosvormige Gl.
25 Op de aarde, onder naaldboomen groeiende soorten. 26
Op hout groeiende soorten . . . . . 2 7
26 Vruchtlichaam 5 - 7 c.M. hoog, okerkleurig, met wit-
viltigen, rÿk vertakten stam; takken dicht bÿeen, in
drogen staat gevoord-rimpelig; takjes min of meer stomp-
kegelvormig getand; smaak zeer bitter; in jeugdigen
staat door wrÿving groen wordend. In naaldbosschen.
Niet algemeen. Cl. abi e t i na Pers. Pÿnboomen Gl.
Vruchtlichaam 2 - 6 c.M. hoog, dun, onveranderlÿk,
okerkleurig; stam kort, dun, kaal, rÿk vertakt; takken
glad, ongelÿk lang, puntig, naar elkander toehuigend.
Onder naaldboomen. Niet algemeen. Najaar.
Cl. f l a c c i d a Fr. Buigzame Gl.
27 Vruchtlichaam weinig vertakt, uit witte, byssusachtige
draden opstÿgend, aanv. hleek, later roodachtig en kaal;
takken onverdeeld. Op rottend hout. Niet algemeen.
Najaar..........................................................................................
. Cl. b y s s i s e d a Pers. Op schimmel zittende Gl.
Vruchtlichaam aanv. leder-, later okergeel; stam dun,
onderaan wortelvormig versmald, rÿk vertakt; takken
bochtig, veeldeelig; takjes uiteenloopend. Op rottend
hout. Najaar. Niet algemeen . v ....................................
01. c r i s p u l a Fr. Gekroesde Gl.
Fam. VI. Tremellaceeën of Trilzwammen.
Zwammen welke gewoonlÿk op hout, soms ook op de
aarde groeien, door verdroging hunne oorspronkelÿke
gedaante verliezen, en haar na opweeking gewoonlÿk
weder aan nemen. De zelfstandigheid der vruchtlichamen