
Plaatjes aanv. wit, later bruin of rosachtig gevlekt 5
Plaatjes geel, hun kleur behoudend of later rosachtig
w o r d e n d ........................................................................ 8
5 Steel aan den top n a a k t ............................................. 6
Steel aan den top of over de geheele lengte wit-schub-
h i g ............................................. ......... . . . 1
6 Hoed bruinrood-rosachtig, vleezig, eerst bol, dan vlak
en stomp, glad, kaal; steel 6—8 c.M. hoog, 1V4 c.M. dik,
bovenaan naakt en zijdeachtig-glad, aan den voet met
rosachtige vezeltjes bedekt; plaatjes eerst wit, later
rood gevlekt. In bosschen. Najaar. Niet algemeen
......................................... T r. u s t a 1 e Fr. Gebrande Tr.
Hoed lederkleurig, soms ook roodachtig, vezelig-gestreept,
vleezig, bol-vlak, glad, in ’t midden donkerder; steel
[i? i bovenaan wit en aanv. schubbig, later naakt, onderaan
rood- of bruinachtig, later hol; plaatjes eerst vuilwit dan
rosachtig gevlekt. In sparrebosschen. Najaar. Zeldzaam.
. T r. f u i v e l l u m Hr. Rosachtig e Tr.
7 Hoed m et dunnen, omgebogen rand, 8 en meer c.M. breed,
aanv. kegelvormigbol, dan uitgespreid, kastanjebruin,
in ’t midden met kleine verhevenheden; steel aan den
top met kleine witte schubbetjes bezet, onderaan bruinachtig;
plaatjes eerst wit, dan roodachtig. In bosschen.
N a j a a r .........................................................................
. T r. a l b o b r u n n e u m Pers. Witbruine Tr.
Hoed met bleekeren rand, 8—10 c.M. breed, bol, zeer
stomp, bruin of bruinroodachtig, korrelig of droppel-
vormig zwart gevlekt; steel krachtig,5—8 c.M.hoog, aanv.
eivormig-knollig, over zÿn geheele lengte met witachtige
schubbetjes bezet; plaatjes eerst wit, dan vuilrood
gevlekt. In naaldbosschen. Najaar. Zodevormend
. T r. p e s s u n d a t u m Hr. Neerhangende Tr.
8 Plaatjes blÿvend zwavelgeel; hoed met bochtigen rand,
geel-roodachtig, in ’t midden donkerder en schubbig, in
grootte afwisselend (tot 14 c.M. breed); steel onderaan
versmald, dik, zwavelgeel. In naaldbosschen. Ju li—Oct.
Niet ongemeen. T r. e q u e s t r e Linn. Ruiter Tr.
Plaatjes aanv. geel of geelachtig, dan rosachtig; hoed
bruin-roodachtig, in ’t midden donkerder, zwak-bultig,
8—16 c.M. breed, gestreept-schubbig; steel onderaan
versmald, eenigszins buikig, bruin- of roodachtig, van
binnen geel. In bosschen, voornamelÿk onder berken.
Zom er-h erfst. N i e t - a l g e m e e n ....................................
T r. f l a v o b r u n n e u m Hr. Geelbruine Tr.
9 Hoed zijdeachtig, vezelig, schubbig of korrelig . 10
Hoed glad en kaal, vleesch week, of zeer dun, in
vochtige lucht gemakkelÿk water opslorpend. . 24
10 Hoed aanv. zijdeachtig, later kaal . . . . U
Hoed vlokkig- of vezelig-schubbig . . . . 1 2
Hoed stijf, korrelig of wel in drogen toestand door
scheuren in kale schubben verdeeld, nooit vlokkig of
vezelig......................................................................................22
11 Reuk zeer onaangenaam, naar zwavel; hoed zwavelgeel
soms eenigszins rood-bruinachtig, 2 - 6 c.M. breed;
Steel 6 -1 1 c.M. hoog, zwavelgeel; plaatjes zwavelgeel,
breed. In bosschen, niet ongemeen. Aug.-S e p t.
T r. s u l p h u r e u m Bull. Zwavel Tr.
Reuk niet zwavelachtig; hoed zeer vere.rlerlÿk van
kleur, doch gewoonlÿk paars- of bruinrood-paarsachtig,
bÿna 6 c.M. breed; steel 6 - 8 c.M. hoog, vezelig, bovenaan
versmald, veerkrachtig; plaatjes wit uf bleek,
smal. In naaldbosschen. Aug. —Sept. Zeldzaam.
........................................ T r. i 0 n*i d e s Bull. Paarse Tr.
12 Plaatjes geel, (soms zeer bleek) . . . . 1 3
Plaatjes wit of anders gekleurd, nooit geel . . 1 5
13 Plaatjes geel, met dikke goudgeel-harige sned&, hoed
geel, aanv. mmt purperrood vilt, later met purperroode