
snede. Groeit op vochtige beschaduwde plekken. In het
zand onzer zeeduinen aangetroffen .
...........................................E. a t r i d e s Lasch. Zwarte E.
Gesl. 28. Claudopus Worth.
1 Hoed wit, viltig, 1 —2V2 c.M. breed, aanv. achteroverliggend,
dan teruggebogen; plaatjes wijd uiteen, breed,
aanv. wit, dan rood-, rosachtig of roestkleurig, allen
naar den rand of naar één excentrisch punt samen-
loopend; steel zeer kort of ontbrekend, harig. Op
boomstronken, planken, palen enz. In zoden. Algemeen.
Aug. to t Nov. Cl. v a r i a b i l i s P. Afwisselende Gl.
Hoed grijs, grÿsachtig of grijsrood . . . . 2
2 Hoed zwak-vleezig, aanv. achteroverliggend, dan horizontaal,
niervormig, vlak, harig, grÿs, verbleekend; steel
zÿdestandig, kort, gekromd, harig, onderaan met witte,
byssusachtige (boomwolachtige) vezels, gewoonlÿk niet
grooter dan 1 c.M.; plaatjes wit-grauw, later door
de sporen rood bestoven, aangegroeid-afloopend. Op
rottend hout. Bÿ ’s Gravenhage aangetroffen. Najaar.
• Cl- b y s s i s e d u s Pers. Byssus Gl.
Hoed tot 2V2 c.M. breed, aanv. achteroverliggend, dan
teruggebogen, grÿsachtig, soms met bleek-roodachtig
gewasschen, zeer verschillend in vorm, aanv. gewoonlijk
viltig; Steel kort, gewoonlÿk gekromd, excentrisch
of bÿna ontbrekend; plaatjes buikig, aanv. grijsachtig,
dan bleek-rozerood. Tusschen mos of gras, en daaraan
gewoonlÿk vastzittend. Niet algemeen. Aug.-Oct. .
Cl. d e p l u e n s Batsch. Nederregenende Gl.
S e c t i e O.
O c h r o s p o r e e ë n of B r u i n s p o r i g e n .
Gesl. 29. P h o lio ta Fr.
1 Op mos groeiende, hygro-
phane soorten . . 2
Op de aarde groeiende
soorten . . . 3
Op boomstammen of hout
groeiende, gewoonlÿk zodenvormende
soorten. 6
2 Hoed dun-vleezig, 6—9
m.M. breed, half kogelrond
stoiup, glad, geel okerkleu
rig; Steel pijpachtig, dun
een weinig vezelig, 2—4
c.M. hoog, 2 - 3 m.M. dik
Fig. 22. Pholiota destruens
Brondeau (34 nat. gr.).
ring draadvormig ; plaatjes aangegroeid, breed, geelachtig
verbleekend. Tusschen mos. Zeldzaam.
....................................P h. p u m i 1 a Fr. Dwerg. Ph
Hoed vliezig, ong. VU c.M. breed, klokvormig, dan bol
gestreept, roestbruin, door droogte verbleekend; stee
pÿpachtig, kaal, kleur als van den hoed, met witten vlie
zigen ring, 4 c.M. hoog, 1 m.M. dik; plaatjes aangegroeid
roestkleurig. Op vochtige plekken, tusschen mos of
gras. Eenzaam of in groepjes. Niet algemeen .
. P h . m y c e n o i d e s Fr. Mycenaachtige P h
3 Hoedrand gestreept; hoed 4—5 c.M. breed, eenigszins
kleverig, zwart-rosachtig, in drogen staat okerkleu
rig, dikwÿls eenigszins gerimpeld; steel 6 c.M. hoog
pÿpachtig, bleek, gestreept; ring dicht bÿ den top van
den Steel, met gestreepte bovenvlakte; plaatjes aanv