
liohaam uitgespreid, bÿna aangegroeid, dun, goudgeel,
aan den omtrek vlokkig berand. Op rottend hout,
ook van n a a l d b o o m e n ......................................................
P. n i t i d u s Pers. Glanzende P.
Poriën bruin, aanv. wit berijpt, ongelÿk; buisjes kort;
vruchtlichaam dun, glad, met witten hyssusachtigen
omtrek, aanv. witachtig, later bruin en hard wordend.
Aan stammen en op p a l e n ..............................................
P. s u b s p a d i c e u s Fr. Bijna bruine P.
6 Yruchtlichaam met aanv. fluweelig-vezeligen omtrek,
dik, kaal, vast, in jeugdigen staat kaneelkleurig; poriën
tamelÿk breed, gelÿk, met gave, stompe randen. Op
rottend h o u t ............................................. .........
. P, c o n t i g u u s Pers. Aangrenzende P.
Vruchtlichaam aan den omtrek onvruchtbaar, tot 2V2
c.M. dik, ongelÿk, later kastanje-roestbruin; buisjes
zeer lang; poriën middelmatig groot, rondachtig, dikwÿls
met ingescheurde randen. Op rottend hout en
oude b o om stam m en ................................................................
. P. f e r r u g i n o s u s Fr. Poestkleurige P.
7 Poriën later kleikleurig, aanv. wit, ongelijk, hoekig;
buisjes smal; vruchtlichaam zeer groot (30 en meer
C.M.), uitgespreid, vast aangegroeid, zeer dun, met witten,
hyssusachtigen rand. Op rottend hout. Bÿ Nunspeet
a a n g e t r o f f e n ...............................................................
P. s u b f u s c o - f l a v i d u s Postkv. Geelbruin gele P.
Poriën later bleek-bruingeel of geel. . . . 8
8 Poriën later geel, groot, afwisselend in vorm, later m et
ingescheurde randen; vruchtlichaam to t 20 c.M. lang,
en 3 c.M. breed, aangegroeid, bÿna lederachtig, aanv.
wit, later geelachtig, aan de onderzÿde bruinachtig; reuk
naar zoethout. Op dennehout te Valkenburg aangetroffen.
. . P. s i n u o s u s Hr. Bochtige P.
Poriën later geelbruin, groot, gaaf of getand; buisjes
trechtervormig, lang; vruchtlichaam uitgespreid, aanv.
wit, later geelbruin, met zilverachtig-byssusachtigen
omffrek. Op rottende takken. In ons land op een eike-
houten paal bÿ Nunspeet aangetroffen . . . .
. P. b a t h y p o r u s Postkov. P. met diepe porien.
9 Vruchtlichaam lederachtig, dun, uitgespreid, zonder
letsel van het hout af to nemen, glad, wit; poriën
vast, niet hard, middelmatig en gelÿk groot, stomp,
wit, dan bleek okerkleurig. Op rottende planken te
Valkenburg a an g e tro ffen ......................................................
.................................... P. c a 110 s u s Hr. Feltachtige P.
Vruchtlichaam niet lederachtig.................................... 10
10 Vruchtlichaam hÿna doorschÿnend, uit een wit en vliesachtig
mycelium en ongelÿke, to t golvende plakjes
vereenigde buisjes, saamgesteld; poriën zeer klein, met
stompe, gave randen. Op rottende stronken. Zeldzaam.
............................................... P. V i t r e u s Hr. Glazige P.
Vruchtlichaam niet doorschÿnend, vast, wit, ingroeiend,
slechts uit buisjes saamgesteld, welke, hij meerjarige
exemplaren, dikke, to t 2 — 3 m.M., boven elkander
groeiende lagen vormen; poriën zeer klein,, gelijk groot,
dicht bijeen. Op vermolmd hout, aan stronken, palen
enz. . . .P . o b d u c e n s Pers. Bekkende P.
11 Vruchtlichaam bÿ de minste aanraking rood gevlekt,
aanv. cirkelrond, zacht-vlokkig, 9 to t 14 m.M. breed,
later tot een groote, uitgespreide korst samenvloeiend,
aanv. byssusachtig en sneeuwwit berand; poriën klein,
ongelijk, met ten laatste ingescheurde randen. Op
rottend h o u t ......................................................
. P. s a n g u i n o l e n t us Hr. Bloedende P.
Vruchtlichaam door aanraking niet bloedrood wordend
......................................................................................12
12 Mycelium to t een geribd vlies ineengevlochten, waarop
hier en daar de korte buisjes in groepjes verspreid